Er wordt vaak gezegd dat het de functie van de Heilige Geest is om een grens te stellen aan ons vermogen om te miscreëren, en de Cursus zegt letterlijk: “je kunt niet totaal afdwalen van je Schepper, die een grens stelt aan je vermogen tot miscreëren” (T2.III.3:3). Dit impliceert eerst en vooral dat het vermogen tot miscreëren een gave van de Schepper is, waar een soort verzekering tegen nodig is. Dit suggereert een Achilleshiel in de volmaaktheid van de Schepping, wat elkaar wederzijds uitsluit.
Ten tweede: hoe manifesteert deze grens zich? Ik dacht altijd dat het betekende dat zelfs de meest schaamteloze, door het ego gedreven persoon, niet tot totale vernietiging of zelfvernietiging zou kunnen overgaan. Maar dat blijkt niet waar te zijn: we hoeven alleen maar naar Hitler te kijken.
Maar als er geen zelfbeperking is, is er altijd beperking door het Zoonschap. Misschien wordt dit bedoeld. Misschien moeten we niet naar een bepaalde persoon of periode kijken om de Heilige Geest aan het werk te zien. De bekende uitspraak van Gandhi lijkt daar behulpzaam bij te zijn: “Als ik wanhoop, dan bedenk ik dat, door de hele geschiedenis heen, waarheid en liefde altijd hebben overwonnen. Er zijn tirannen geweest en moordenaars, en hoewel ze soms onoverwinnelijk lijken, aan het eind verliezen ze altijd. Onthoud dat – altijd.”
Ik besef dat ik zelf vrij veel antwoorden geef op mijn eigen vraag over miscreatie. Bij het overlezen daarvan is de valstrik, waar ik ingelopen ben, goed te zien. Hitler miscreëert niet, het is de miscreërende denkgeest, die een illusie verzint waarin deze manifestaties optreden. Een grens aan het vermogen tot miscreëren bestaat niet uit het beheersen van niet-bestaande waanzin. De illusie die zulke waanzin in zich draagt kan grenzeloos krankzinnig worden (en wordt dat ook): het product van een krankzinnige denkgeest. De grens ligt bij de uiteindelijke uitwerking, macht, en betekenis van de miscreatie – die niets voorstelt.
Antwoord: Je hebt een lange weg afgelegd om je eigen overpeinzingen te beantwoorden, maar er kunnen nog enkele gedachten aan worden toegevoegd. Het kan niet nadrukkelijk genoeg gezegd worden dat de dualistische taal van de Cursus altijd metaforisch is, zoals al vele malen aan de orde is geweest in deze Vraag-en-Antwoordservice. (bijv. bij V#042 , V#072 , V#085 en V#156 ). Als Een cursus in wonderen spreekt over God die een grens stelt aan ons vermogen tot miscreëren is dat dus een metafoor. God doet niets, Hij is alleen (WdI.169.5:1,4). De gespleten denkgeest bevat echter de herinnering van zijn eenheid, en dat noemt de Cursus de Heilige Geest. We kunnen onze Bron wel vergeten, maar nooit onze verbinding ermee vernietigen. Het illusoire vermogen tot miscreëren heeft dus niets te maken met God, en is niet iets wat Hij heeft toegestaan, omdat Hij geen weet heeft van de illusie. Want als dat wel zo zou zijn, zou de illusie werkelijk zijn. Maar de correctie van dat illusoire vermogen – de herinnering van eenheid – is aanwezig in elke schijnbaar afgescheiden denkgeest, ongeacht welke door het ego gedreven waanzin hij ook projecteert. Dat is dus één aspect van de grens aan ons miscreëren: een deel van elke denkgeest, buiten ruimte en tijd, weet dat het anders is.
Verder: uit het feit dat alles van het ego eindig is, volgt onvermijdelijk dat er een grens is aan ons vermogen tot miscreëren. Het ego is immers gemaakt om het tegendeel te zijn van de Hemel, die eeuwig en oneindig is. Het is dus niet God die ons een grens heeft gesteld, dat is inherent aan het van nature begrensde denksysteem van het ego. Als het ego in staat zou zijn tot oneindig of eeuwig miscreëren – en dat wil het ons graag laten geloven – dan zou het God hebben vervangen. Als gedachte van eindigheid, kan het ego niet anders dan eindig zijn. In de illusie kunnen we de ene na de andere relatie hebben, het ene na het andere leven – maar het aantal relaties en levens zal op een gegeven moment uitgeput zijn.
De Cursus biedt ons het wonder aan als een middel voor het bekorten of beperken van die eindige hoeveelheid tijd (T1.I.47; T1.II.6), door ons te helpen inzien dat de inhoud van alle verschillende manifestaties van het ego altijd hetzelfde is: zonde, schuld en angst. En hoewel het ego ons wil laten geloven dat er een rangorde in illusies is, leidt Jezus ons naar het inzicht dat op het niveau van de inhoud Hitler en Gandhi hetzelfde zijn. Zij weerspiegelen dezelfde gespleten denkgeest, met een onjuist en een juist gericht deel, en met dezelfde macht om tussen die twee te kiezen. En ook wij delen diezelfde gespleten denkgeest, die zowel zijn conflict als zijn genezing uitdrukt in verschillende, uiteindelijk betekenisloze vormen.
Uiteindelijk zal de ondraaglijkheid van de pijn en schuld van het egodenksysteem ons op het punt brengen waarop we een grens stellen aan het miscreërende vermogen van de denkgeest, en ons voor bevrijding tot het wonder wenden: “Je mag dan veel pijn kunnen verdragen, maar daaraan is een grens” (T2.III.3:5). Onze herinnering van de eenheid helpt ons het geloof in de werkelijkheid van de afscheiding en de gevolgen daarvan ongedaan te maken. We leren deze gevolgen niet meer serieus te nemen en ons niet langer te verdedigen tegen schuld, maar daar doorheen te kijken.
Ten slotte: een alternatieve kijk op de uitspraak van Gandhi over het kwaad in de wereld, die juist de uiteindelijke hopeloosheid van de egowereld vertegenwoordigt, zou kunnen zijn: “Als ik hoopvol ben, dan bedenk ik dat, door de hele geschiedenis heen, leugen en haat altijd weer de kop opstaken. Er zijn welwillende filosofen, koningen en heiligen geweest, die een tijdlang een verschil leken te maken, maar aan het eind verliezen ze altijd. Onthoud dat – altijd.”
Jezus moedigt ons aan om ons te richten op werkelijke, betekenisvolle verandering in onze denkgeest, niet in de wereld (T21.In.1:7)!