Ik verwijs naar "Verlossing moet één zijn" (WdII.295.1:4), en vraag me af hoe Jezus of welke ‘persoon’ ook buiten de droom kan zijn, terwijl de rest van ons daarbinnen is. Het lijkt erop dat, omdat Jezus zijn ‘ego’ met succes kon opgeven, dit voor ons allemaal bereikt zou zijn. Maar wij blijven hier in de droom.
Antwoord: Ja, ‘wij blijven hier in de droom,’ zolang we ervoor kiezen om te blijven slapen. Ondertussen is de waarheid zo dat we allemaal wakker zijn, samen met Jezus, die dat deel van de denkgeest vertegenwoordigt dat ‘buiten de droom’ is. Het verschil met hem is dat hij zich alleen met dit deel van de denkgeest vereenzelvigt, terwijl degenen die slapen ervoor kiezen zich met het ego te vereenzelvigen. Bovendien is er geen ‘persoon’ die wakker is, want ontwaken betekent de eenheid van Gods Zoon aanvaarden. Het is een keuze voor de waarheid van de eenheid in plaats van voor de afscheiding van het ego. Evenmin is er iemand daadwerkelijk ‘in de droom’. Hoewel je tijdens een nachtelijke droom bijvoorbeeld droomt dat je door de heuvels van Toscane zwerft, weet je als je wakker wordt dat je helemaal niet in Toscane was. Het probleem is niet dat we dromen, maar dat we ons vereenzelvigen met de figuur en met alle gebeurtenissen in de droom. Dat is een doelbewuste keuze, en het doel ervan is afgescheiden en speciaal te zijn, wat de beslissing van de denkgeest weerspiegelt om nee te zeggen tegen de Identiteit die God Zijn Zoon heeft gegeven.
In werkelijkheid is er geen onderscheid tussen Jezus en ‘de rest van ons’. Eenheid is eenheid en daarin verblijven we allemaal. Wat dit van het bewustzijn weghoudt is de beslissing om te geloven dat de afscheiding meer biedt “... iets wat méér is dan alles, alsof een deel daarvan werd afgezonderd en gevonden kan worden waar heel de rest niet is” (T29.VII.2:3). Dat “iets” is speciaalheid. Dat is wat uitverkoren, gekoesterd en verkozen wordt boven verlossing, en wat ons van Jezus onderscheidt. Hij heeft het ego niet daadwerkelijk opgegeven. Hij is de naam die gegeven is aan dat deel van de denkgeest van het Zoonschap dat nooit in het idee van de afscheiding heeft geloofd: “De mens [Jezus] was een illusie, want hij leek een afgescheiden wezen te zijn, op zichzelf staand, in een lichaam dat zijn zelf leek weg te houden van het Zelf, wat alle illusies doen... hij [zag] het onware zonder dat als waar te aanvaarden” (VvT5.2:3,5). Toen het “nietig dwaas idee” (T27.VIII.6:2) zich leek voor te doen, wist een deel van de denkgeest al die tijd al dat dit onmogelijk was. Dit deel van de denkgeest werd niet uitgewist door de slaap der afscheiding. Daarom zegt Jezus ons: “Toen ik zei: ‘Ik ben altijd met jullie,’ bedoelde ik dat letterlijk. Ik ben voor niemand in enige situatie afwezig” (T7.III.1:7-8). Terugkomend op het voorbeeld van de nachtelijke droom in Toscane: je brengt in de droom dus een gevoel (herinnering) mee van wie je bent. Je droomt niet dat je Napoleon bent die door de heuvels zwerft, en evenmin kom je je bed uit voor de reis. In feite gebeurt er niets, hoewel alles tijdens de droom heel werkelijk lijkt: “Je weet uit eigen ervaring dat je tijdens je slaap denkt dat wat je in je dromen ziet werkelijkheid is. Maar op het moment dat je ontwaakt besef je dat alles wat in de droom leek te gebeuren, helemaal niet is gebeurd. Je vindt dat niet vreemd, ook al werden terwijl je sliep alle wetten van datgene waartoe je ontwaakt geschonden” (T10.I.2:3-5). Onze analogie eindigt met het betekenisvolle onderscheid dat de droom der afscheiding het resultaat is van een keuze in de denkgeest, en de projectie van schuld voor die keuze. Om zijn keuze voor de afscheiding te verdedigen, ontkent de denkgeest zijn macht door een lichaam te maken waar elementen van buitenaf de oorzaak lijken te zijn van al wat er van geboorte tot dood gebeurt. Het scenario van de droom begint dan ook met de kreet: ‘Ik weet niet hoe ik hier gekomen ben, en het is niet mijn schuld dat ik hier ben!’ Jezus' boodschap van buiten de droom is om ons in de eerste plaats te vertellen dat we in werkelijkheid niet hier zijn, en ten tweede dat het ónze keuze is als we geloven dat we dat wel zijn. Het is de weerstand tegen het horen en aanvaarden van zijn boodschap die ons afleidt naar overwegingen zoals de ’oneerlijkheid’ van Jezus' benijdenswaardige positie om als eerste uit de droom te geraken en ons achter te laten. Heel waarschijnlijk is hij zich bewust van onze "milde irritatie" hierover jegens hem, en dus zegt hij ons: “Er is niets aan mij wat jij niet kunt bereiken. Ik heb niets wat niet van God afkomstig is. Het huidige verschil tussen ons is dat ik niets ánders heb” (T1.II.3:10-12). Ons doel is dan ook om ons in onze eenheid met Jezus te verbinden door onze overtuiging dat we iets hebben dat niet van God afkomstig is – afscheiding/speciaalheid – ongedaan te maken. Zijn liefdevolle boodschap in Een cursus in wonderen, dat de denkgeest die voor afscheiding heeft gekozen een andere keuze kan maken, is alle hulp die we nodig hebben om voorbij de droom de waarheid van ons ontwaken te bereiken. Jezus brengt elke angst dat we van zijn verlossing zijn buitengesloten tot bedaren: “Mijn denkgeest zal altijd als de jouwe zijn, omdat wij als gelijken zijn geschapen. Het was alleen mijn beslissing die mij alle macht in de Hemel en op aarde gegeven heeft. Mijn enige geschenk aan jou is je te helpen dezelfde beslissing te nemen” (T5.II.9:1-3).