Ik heb een beetje een filosofisch dilemma en ik hoop dat jij me kunt helpen dit op te lossen. Een hedendaags standpunt beweert dat het doel van deze relatieve wereld is in staat zijn onze goddelijke natuur te ervaren in plaats van die alleen maar te kennen; en dat alleen als er tegenstellingen zijn, je kunt ervaren wat je werkelijk bent. Dit schijnt te impliceren dat deze wereld, hoewel een droom van afscheiding, op de een of andere manier nog steeds noodzakelijk is voor God ‘om Zichzelf te ervaren’. Ik besef dat dit in tegenspraak is met wat Jezus in Een cursus in wonderen onderwijst, namelijk dat de wereld totaal betekenisloos is en geen enkel doel dient, maar deze alternatieve uitleg schijnt hout te snijden. Ik bedoel, als de Hemel eeuwigdurende vrede en vreugde is, en niets anders dan vrede en vreugde, voor eeuwig onveranderlijk, zou het dan niet snel betekenisloos worden aangezien er niets zou zijn om mee te vergelijken? Bijvoorbeeld, wanneer je bij de eerste poging een touchdown pass [term uit Amerikaans voetbal, een soort doelpunt van achter uit het veld] gooit, zou dit je een enorme kick geven. Maar als je niets anders dan touchdown passes gooit, zou dit betekenisloos en leeg zijn. Is deze illusoire wereld dan eigenlijk niet een ‘goede’ zaak, zolang we maar weten dat het slechts een illusie is en we haar gebruiken voor het doel onszelf te kennen als de Zoon van God? Is het, in feite, niet noodzakelijk teneinde onszelf als Dat te ervaren?
Antwoord: Dit standpunt komt in feite overeen met de procestheologie, waarvan Alfred North Whitehead een belangrijke vertegenwoordiger is.
Er zijn hier twee niveaus die uit elkaar moeten worden gehouden. Een cursus in wonderen onderwijst dat er in de Hemel geen afgescheiden zelf of denkgeest is die zijn toestand kan evalueren in relatie tot een ander zelf of een andere toestand: “Wat Hij schept staat niet los van Hem, en nergens eindigt de Vader en begint de Zoon als iets afzonderlijk van Hem”(WpI.132.12:4). Er kan per definitie in oneindige Volmaaktheid geen gebrek zijn, er valt dus niets te leren en er is geen potentieel om te worden vervuld. Evenzo, verveeld zijn of het beu zijn alsmaar hetzelfde te zien, veronderstelt het bestaan van tijd en ruimte, en God en de Hemel overstijgen de beperkingen van tijd en ruimte volledig. Voor het ego is vrede saai, en zijn conflict en uitdaging opwindend, want het ego is er voortdurend op uit zijn eigen wereld van afscheiding en verschillen werkelijk te maken. In de mate dus waarin we onszelf met het ego identificeren, zullen we een leven zonder contrast en tegenstellingen ondenkbaar en zeker niet aantrekkelijk vinden.
De volmaakte eeuwigdurende Eenheid van de Hemel gaat ons begrip te boven en heeft niets gemeen met de dualistische ervaring van onze wereld, die bestaat uit afzonderlijke, onvolmaakte individuen, beperkt door tijd en ruimte. Je kunt de principes van de dualistische ervaring niet toepassen op de non-dualistische ervaring. Het zijn elkaar uitsluitende toestanden. De vergissing die zovelen van ons maken is om onze menselijke ervaring als referentiepunt te gebruiken om het gebied van zuivere geest – God en de Hemel – te begrijpen. Dit is onderdeel van de strategie van het ego de ware God te vernietigen en een andere god te maken die zijn eigen denksysteem bekrachtigt; en daarom vergeten we dat menselijke wezens het gevolg zijn van de beslissing van de afgescheiden denkgeest de waarheid uit zijn bewustzijn te wissen en te vervangen door een heel nieuw denksysteem – onjuist van begin tot eind. Als dat ons fundament is, hoe zouden we dan ooit iets kunnen begrijpen? Dat is wat Jezus ons probeert te vertellen in zijn cursus, dat we over alles in verwarring zijn: “Toen jij zichtbaar maakte wat niet waar is, werd wat wel waar is voor jou onzichtbaar”(T12.VIII.3:1). We moeten dus uiterst voorzichtig zijn om vanuit onze ervaring conclusies te trekken behalve dan dat we er volledig naast zaten, en er een betere manier moet zijn.
Maar hierin is Een cursus in wonderen zeer behulpzaam. Hoewel hij ons vertelt dat we deze wereld gemaakt hebben “als een aanval op God”(WpII.3.2:1) en dat “het lichaam niet door liefde werd gemaakt”(T18.VI.4:7), vertelt hij ons ook dat we in onze gespleten denkgeest een herinnering aan de waarheid bewaren. Daarom kunnen we de wereld en het lichaam gebruiken om die waarheid in ons bewustzijn te herstellen door tegen het onjuist gerichte doel van het ego te kiezen om de afscheiding te versterken en vóór het juist gerichte doel van de Heilige Geest om ons geloof in afscheiding ongedaan te maken. Op dit niveau dient de wereld een belangrijk doel: zij kan ons van onbewust zijn van het feit dat we denkgeest zijn, terugleiden naar de macht van onze denkgeest om de waarheid te kiezen in plaats van de leugens van het ego. En op dit niveau vindt ons leren voornamelijk plaats door middel van contrasten: “Contrasten en verschillen zijn noodzakelijke leermiddelen, want daarmee leer jij wat je vermijden en wat je nastreven moet. Wanneer je dit geleerd hebt, zul je het antwoord vinden dat de behoefte aan enig onderscheid doet verdwijnen. De waarheid komt uit eigen wil tot het hare. Wanneer je hebt geleerd dat jij de waarheid toebehoort … zul je geen contrast nodig hebben om je te helpen inzien dat dit en dit alleen is wat jij wilt”(T13.XI.6:3-7). Wanneer dus gezondheid en waarheid in onze denkgeest zijn hersteld, zal de wereld verdwijnen, terug in het niets waaruit ze is voortgekomen, want zij heeft geen waarde in zichzelf: “… als ik geen waarde zie in de wereld zoals ik die waarneem, en niets dat ik voor mezelf wil houden of najaag als doel, dan zal ze van me heengaan. Want ik heb niet naar illusies gezocht ter vervanging van de waarheid (W.pII.226.1:4-5).