Hoe zit het met solipsisme [de theorie dat er niets anders bestaat of werkelijk is dan het zelf]? Mijn grootste angst is kosmische eenzaamheid. Ik word soms wakker met het gevoel: ‘Het is waar! Er is niemand anders.’ Filosofen kletsen maar een eind weg over ‘privé-taal’, maar hun argumenten houden niet stand tegenover ervaring, afgrijzen en overtuiging. Een cursus in wonderen spreekt veel over eenwording en hoe de splitsing weer tot een geheel zal worden. Klinkt dat niet een beetje eenzaam? Waarom ‘wij’? Waarom niet ‘ik’? Als ik de vermeende wereld droom, waarom droom ik de andere mensen dan niet? Als de eenwording plaatsvindt, de ‘Terugkeer’ zoals ze in Zen zeggen, waarom zou dit dan goed zijn? Waarom niet vreselijk? Is het omdat gelukzaligheid een niet-dualistische emotie is, in tegenstelling tot elke vorm van angst, die dualistisch is? Dat kan wel zo zijn, behalve dat de angst die we ‘afgrijzen’ noemen, een verstard gevoel geeft, een soort gelatenheid.
Antwoord: Kosmische eenzaamheid is waarschijnlijk een goede omschrijving van de hel. Maar ‘eenzaamheid’ houdt een zelf in dat zichzelf als zelf ervaart, net als angst. En dat is niet wat Een cursus in wonderen bedoelt met eenheid of éénzijn, wat een staat is die het bewustzijn volledig overstijgt. Jezus zegt ons dat we in onze huidige toestand op geen enkele manier een Eenheid die als Eén verbonden is (T25.I.7:1) kunnen begrijpen. Maar hij verzekert ons dikwijls in de Cursus dat wanneer onze denkgeest genezen is van alle afscheidingsgedachten, we onbeschrijfelijk gelukkig en vredevol zullen zijn. Zo roept hij bijvoorbeeld uit: “O mijn broeder, kende je enkel de vrede die jou omhullen en zuiver en lieflijk bewaren zal, geborgen in de Denkgeest van God, je zou niet anders kunnen dan Hem tegemoetsnellen waar Zijn altaar is. Geheiligd zij jouw Naam en de Zijne, want hier in deze heilige plaats zijn ze verenigd. Hier buigt Hij Zich voorover om jou tot Hem te verheffen, weg uit illusies naar heiligheid, weg uit de wereld naar de eeuwigheid, weg uit alle angst en teruggegeven aan de liefde” (VvT4.8:1-3). Geen enkele solipsist heeft ooit zo gesproken! Egoloze liefde en solipsisme sluiten elkaar uit: “Want liefde maakt uit hoofde van haar functie alles één in zichzelf, en houdt alles bijeen door haar heelheid uit te breiden” (T12.VIII.7:11).
Wij moeten– door middel van het vergevingsproces – leren dat wij de dromers van onze eigen dromen zijn, zodat we de macht van onze denkgeest om te beslissen kunnen herstellen. Wanneer we op dat punt terugkeren, zien we duidelijk waartegen we kiezen – een liefde die de hele schepping als één omarmt – om ons individuele bestaan te hebben. We beseffen dan ook hoeveel pijn de instandhouding van dat bestaan door middel van ontkenning en projectie met zich meebrengt, en daardoor voelen we ons er steeds minder toe aangetrokken, vooral omdat we ons herinneren dat het een keuze was, gebaseerd op fictieve uitgangspunten (de ego-mythe van de Cursus).
Aan het begin van Les 107 gebruikt Jezus onze taal en de ons bekende ervaring om ons een aanwijzing te geven van wat ons wacht wanneer onze denkgeest geheeld is:
“Kun jij je voorstellen wat een denkgeest zonder illusies is? Hoe dat zou aanvoelen? Probeer je een moment te herinneren – misschien een minuut, zelfs minder misschien – waarop niets jouw vrede kwam verstoren, waarop je er zeker van was dat jij bemind en veilig was. Probeer je dan voor te stellen hoe het zou zijn wanneer dat moment werd uitgebreid tot het einde der tijden en tot in eeuwigheid. Laat dan het gevoel van rust dat je voelde honderdmaal vermenigvuldigd worden en dan opnieuw honderdmaal.
En nu heb je een beetje een idee, niet meer dan slechts een uiterst vage aanduiding, van de staat waarin je denkgeest zal verkeren wanneer de waarheid gekomen is. Zonder illusies kan er geen angst, geen twijfel en geen aanval zijn. … is alle pijn voorbij…” (WdI.107.2; 3:1-3).
Het oefenen in vergeving leidt ertoe dat we inzien hoe pijnlijk het is om in een staat van afscheiding te bestaan, een pijn die we ontkend hebben. Wanneer dat duidelijker voor ons wordt, wordt onze greep op de afscheiding kleiner, doordat we beseffen dat het een zeer onnatuurlijke staat is, en vervolgens worden we steeds meer aangetrokken tot onze natuurlijke staat als uitbreiding van Gods Liefde. We offeren niets op, we voelen alleen maar dankbaarheid omdat we uiteindelijk thuis zijn.