Ik kom uit een compleet niet-religieuze achtergrond en had op geen enkele manier en in geen enkele vorm ooit met God te ‘maken’ tot ik Een cursus in wonderen ‘tegenkwam’ (waar ik heel dankbaar voor ben). Ik blijf ‘steken’ in Les 41 “God vergezelt me, waar ik ook ga”. Ik doe deze les nu al een week dagelijks omdat het concept me zo boeit, maar ondanks mijn ijverig oefenen volgens de richtlijnen, heb ik God op geen enkele manier ‘bereikt’, hoewel de Cursus me zegt dat dat heel goed mogelijk is. Hij zegt ook: “De weg zal zich voor jou openen als je gelooft dat het mogelijk is” (WdI.41.8:4). Ik wil het geloven, maar hoe doe je dat?
Antwoord: Een andere manier om de inhoud van deze les weer te geven is: ‘de afscheiding heeft nooit plaatsgevonden en wij blijven bij God’. We kunnen in waarheid nergens anders zijn en daarom is God bij ons. Maar in de eerste regel van de vijfde alinea staat een heel belangrijke boodschap: “We begrijpen dat je dit allemaal niet gelooft” (WdI.41.5:1). Met deze ene uitspraak legt Jezus uit waarom bijna iedereen de ervaring heeft dat hij blijft ‘steken’ bij het beoefenen van het Werkboek. Het hoofddoel van de les is dan ook ons te helpen inzien dat we niet geloven wat in de les gezegd wordt. We leren, daarentegen, hoezeer we wel het ego geloven maar niet de Heilige Geest, en dat is een van de belangrijke doelen van het Werkboek. Het is een noodzakelijk onderdeel van het leerproces dat je juist dat dilemma bereikt dat jij beschrijft: de boodschap van de Cursus inspireert ons, maar ondanks ons ijverig oefenen lijkt er niets te gebeuren, maar er wordt ons wel verzekerd dat het volbracht kan worden.
Het nut van deze toestand is dat we leren beseffen hoe intens de weerstand is en wat de totale omvang is van onze gehechtheid aan het ego-denksysteem. Zonder deze duidelijke erkenning is werkelijke vooruitgang onmogelijk omdat ontkenning het spelletje bij uitstek van het ego is. Zijn leven hangt af van het geloof dat het lichaam onze ware identiteit is, en dat is dan weer gebaseerd op het ontkennen van het bestaan van de denkgeest, nog afgezien van zijn macht om te kiezen. In het begin van het Tekstboek zegt Jezus ons: “Weinigen waarderen de werkelijke kracht van de denkgeest, en niemand blijft er zich de hele tijd volledig van bewust. Als je echter hoopt jouzelf te vrijwaren van angst zijn er enkele zaken die je dient te beseffen, en wel ten volle dient te beseffen. De denkgeest is zeer krachtig en verliest nooit zijn scheppende kracht.” (T2.VI.9:3-5)
Het moeilijk vinden om te ervaren dat God bij je is, is een manier om in contact te komen met de keuze in de denkgeest om te geloven in de werkelijkheid van de afscheiding, en zich met het ego-denksysteem te vereenzelvigen. Deze keuze heeft de wereld en het lichaam in onze ervaring werkelijk en daardoor God onwerkelijk gemaakt. De denkgeest kan niet tegelijkertijd de afscheidingsgedachte en de gedachte van God bevatten. Als je je dus met het ego / het lichaam vereenzelvigt en met de schuld die met deze keuze gepaard gaat, hou je de Godsherinnering buiten je bewustzijn. Het is in feite een aanval op God: “Als het ego het symbool is van de afscheiding, is het ook het symbool van schuld. Schuld is méér dan alleen maar niet van God. Het is het symbool van de aanval op God.” (T5.V.2:8-10) Als de schuld weg is, is God aanwezig.
Schuld wordt losgelaten door middel van het vergevingsproces, dat begint met de bereidwilligheid om naar het ego in ons leven te kijken in het licht van het principe van de projectie van schuld. Dit belangrijke principe van de Cursus zegt ons dat alles wat we in de wereld ervaren het gevolg is van de projectie van schuld door de denkgeest omdat hij ervoor gekozen heeft afgescheiden te zijn en zich met het lichaam te vereenzelvigen. Dat betekent dat niets buiten onze denkgeest verantwoordelijk is voor hoe wij ons voelen. Op die manier naar elke relatie leren kijken vraagt geduldige oefening, omdat het niet de manier is waarop we onszelf geleerd hebben onze relaties of onze ervaringen in de wereld te interpreteren. Als we dit doen leren we dat we anderen niet de schuld kunnen geven voor onze toestand; ze zijn schuldeloos. Anderen als schuldeloos zien is de manier om te leren dat ook wij schuldeloos zijn en dat opent de weg voor ons om ons te herinneren dat we Gods Zoon zijn en Hij aan onze zijde gaat: “Als jij niet schuldeloos bent, kun je God niet kennen, wiens Wil het is dat jij Hem kent…. Hij kan niet gekend worden zonder Zijn Zoon, wiens schuldeloosheid de voorwaarde is om Hem te kennen.” (T14.IV.7:1,4)
Volgens de richtlijnen voor de oefeningen van de werkboeklessen wordt ons niet gevraagd dat we de lessen geloven, of dat we ze perfect uitvoeren. Er wordt ons alleen gevraagd ze te doen (WdI.In.8-9). Het is belangrijk dat we eerlijk erkennen dat we ze niet geloven, en onszelf vervolgens vergeven omdat we bang zijn voor de waarheid van de Cursus. Als we echt wisten dat God bij ons was, zouden we het Werkboek niet nodig hebben, noch de Cursus wat dat betreft. Het feit dat jij je ervan bewust bent geworden dat deze waarheid niet jouw ervaring is, betekent dat je een van de belangrijke doelen van de werkboeklessen hebt bereikt: de tegenstelling naar waarde te schatten tussen wat jij van het ego hebt geleerd en wat de Heilige Geest je in de Cursus leert. Dan besef je hoezeer je de hulp van de Heilige Geest nodig hebt om de lessen van het ego af te leren en in plaats daarvan Zijn lessen te leren. Het volstaat om de les van elke dag zo oprecht mogelijk te oefenen om gestaag vooruit te gaan, want dat is alles wat er van jou wordt gevraagd. Hierdoor wordt de weg geopend, want het weerspiegelt en versterkt dat deel van de denkgeest dat wel gelooft.