In ‘De meest gestelde vragen over Een cursus in wonderen’, staat op verschillende plaatsen dat de denkgeest zich nooit in het lichaam bevindt, en dat het onmogelijk is antwoord te geven op de vraag ‘waar hij is’. Dit vind ik zeer verwarrend. Verblijft de denkgeest niet tijdelijk in een lichaam zolang dit bezield (levend) is, waar onze lessen worden geleerd? Is het niet zo dat de denkgeest een lichaam bezielt? Is de levenskracht en de denkgeest niet hetzelfde? Zo niet, WAT is het dan dat een lichaam een tijdje bezielt tot het einde van zijn bestaan? Is het niet de denkgeest die ervoor kiest om een lichaam te bewonen met het doel om te leren?
Ik heb eens een ervaring gehad waarbij mijn denkgeest (of was het mijn bewustzijn?) mijn lichaam leek te verlaten en versmolt met wat als het AL aanvoelde, waar ik me heel voelde en geen vragen meer nodig waren. Ik voelde me geen 'ik' meer, maar had een onbeschrijfelijk gevoel van ‘neutraliteit’, als niets en alles tegelijk. Wat was dat? Had dit iets met de denkgeest te maken?
Antwoord: Het lichaam is eenvoudigweg een illusoire projectie van de denkgeest, maar het blijft een gedachte in de denkgeest, bezield door het hevige verlangen van de denkgeest om die gedachte levend te laten lijken, net als in een droom (bv. T27.VIII.1:1-2; WdII.5.3:1). In feite kan de parallel met onze nachtelijke dromen zeer verhelderend werken. Wanneer je 's nachts droomt, bewoont je denkgeest dan het lichaam van de figuur die je denkt te zijn terwijl je droomt? Nee, de droomfiguur is gewoon een gedachte die wordt uitgespeeld op het scherm van de denkgeest, zolang je denkgeest ervoor kiest te blijven slapen en dromen. Het lichaam van de droomfiguur is niet levend, het lijkt alleen te leven en werkelijk te zijn zolang jij aan het dromen bent (T27.VIII.4). Bij het ontwaken verdwijnt het, alsof het helemaal nooit heeft bestaan, hoewel het in je herinnering kan worden vastgehouden, al is het misschien maar voor een vluchtig moment. Jezus vertelt dat ons wakende ‘leven’ evenzeer een droom is als onze slaapdromen. En het zelf dat we denken te zijn is een even illusoire figuur als het zelf in onze nachtelijke dromen, en bestaat alleen in onze denkgeest (T10.I.2; T18.II.5). Ook al is dit misschien niet zoals we het ervaren, maar het is evenmin zoals we het ervaren wanneer we ’s nachts dromen en geloven dat we die figuur in onze droom zijn.
Om de metafoor van de droom nogmaals te gebruiken: wat ervaren wordt als een buitenlichamelijke ervaring, zoals die welke je beschrijft, kan verwant zijn aan een glimp van herkenning dat je, terwijl je nog steeds droomt, niet een figuur in de droom bent. Maar je bent de denkgeest (of bewustzijn – ze zijn hetzelfde) die de hele droom droomt, en alles binnen de droom is jouw projectie. En dus vereenzelvig je je met het geheel, in plaats van met één van de schijnbare fragmenten binnen de droom die hun eigen afzonderlijke belangen schijnen te hebben en in conflict met de andere fragmenten en krachten binnen de droom (T28.II.7:1-4). Vereenzelvigd met de dromer en zijn totale projectie, in plaats van met sommige figuren binnen de projectie, kunnen er geen vragen of behoeften zijn. Die zijn vervangen door een gevoel van neutraliteit of vrede, want je hoeft geen partij meer te kiezen. Dit geheel blijft als een symbool in de gespleten denkgeest, maar als het niet wordt gebruikt als een verdediging tegen de schuld in de denkgeest kan het de heelheid symboliseren die onze ware werkelijkheid is voorbij de gespleten denkgeest.