Ik neem momenteel het deel “Vele vormen, één correctie” (T26.II) door. In deze paragraaf stelt Een cursus in wonderen dat hoe ik vanaf het begin ook over de Cursus denk, vanuit het gezichtspunt van de Heilige Geest is het een compleet irrelevante oefening. Maar het ego kan zich aangetrokken voelen door de Cursus vanwege zijn verlangen ‘zonde’ ‘ongedaan te maken’ en ‘bevrijding’ te vinden van iets dat het nooit heeft gedaan. Ik verwijs naar de passage: “Voor deze ene vergissing, in welke vorm ook, is er één correctie. Verlies bestaat niet; denken dat dit wel het geval is, is een vergissing. Je hebt geen problemen, al denk je van wel. En toch zou je dat niet kunnen denken als je ze één voor één zag verdwijnen… (T26.II.3:1-4)
Probeert de Cursus het ego dus aan te zetten om gretig te bijten in wat hij biedt, zodat het ego steevast uit zijn natuurlijke leefomstandigheden getrokken zal worden en zal sterven, verslonden door de grote geest van de Ene? Waarom zou ik de Cursus überhaupt willen doen, dan alleen om eens goed te lachen? Is het niet allemaal een grap van de Heilige Geest, die speelt met het idee van ‘zonde’, waardoor onze ego’s zijn gemaakt, en het ego de oplossing biedt voor zijn ‘problemen’ in de vorm van ‘bevrijding’. Is bevrijding niet onmogelijk?
Antwoord: Wat je aan het einde opmerkt, is inderdaad correct: uiteindelijk is bevrijding onmogelijk. Want in werkelijkheid is er niets gebeurd en is er dus echt niets waarvan we bevrijd moeten worden, behalve van onze onjuiste overtuiging: de afscheiding heeft nooit plaats gevonden. En dat stelt het Verzoeningsprincipe, dat steeds weer in verschillende vormen herhaald wordt, door heel de Cursus heen. Dit principe is de basis voor wat de Cursus over vergeving leert: “een gelukkige fictie” (VvT3.2:1), “een illusie, [die] anders dan alle andere illusies van de dwaling weg en niet ernaartoe [leidt]” (VvT3.1:3-4).
In het begin van het Tekstboek, in de context van het idee van de terugkeer – maar we kunnen net zo gemakkelijk het woord bevrijding in de plaats zetten – zegt Jezus: “Het ego kan het idee dat terugkeer noodzakelijk is accepteren, omdat het zo makkelijk dit idee moeilijk kan doen lijken. Toch vertelt de Heilige Geest jou dat zelfs terugkeer onnodig is, omdat wat nooit heeft plaatsgevonden niet moeilijk kan zijn. Je kunt het idee van terugkeer echter zowel noodzakelijk als moeilijk maken” (T6.II.11:1-3).
Er schuilt zeker enige waarheid in het idee dat Jezus zijn boodschap in de Cursus op een manier presenteert die aantrekkelijk kan lijken voor het ego – door ons bevrijding van pijn en lijden, en ontsnapping aan schuld aan te reiken (bijvoorbeeld WdI.195.2). Wanneer we voor het eerst kennis maken met de Cursus, worden de meesten van ons ertoe aangetrokken omdat we denken dat het ons zal helpen een gelukkiger leven in de wereld te leiden, en onze relaties te genezen met al die moeilijke mensen ‘daarbuiten’ met wie we te maken hebben. Tegen de tijd dat we de werkelijke bedoeling van Jezus beginnen te begrijpen – ons helpen ontwaken uit de droom, in plaats van er gewoon een betere droom van maken (T29.IV.1) – is het bijna te laat om terug te keren. Want we weten te veel en we beginnen in te zien wat ons eigen aandeel in dit alles is!
Vanuit ons gezichtpunt als ego lijkt het misschien of Jezus ons wil lokken in een reusachtige kosmische val, die uiteindelijk naar onze ondergang leidt. Maar zo kunnen we onszelf alleen waarnemen als we ons blijven vereenzelvigen met dit valse zelf, het ego. Het is eerder Jezus’ bedoeling om ons te helpen onze vereenzelviging met het ego en zijn manifestatie als lichaam te verschuiven naar onze identiteit als denkgeest met de macht om in de droom te kiezen tussen oordeel en vergeving, en uiteindelijk naar onze ware Identiteit als geest. En met deze verschuiving is geen verlies mogelijk, aangezien er alleen maar sprake is van het verdwijnen van illusies.
En dus kunnen we één conclusie die je trekt niet onbesproken laten. Als we met het ego vereenzelvigd zijn, lijkt het of de Heilige Geest een spelletje met ons speelt, en illusoire symbolen hanteert om ons tot ogenschijnlijke zelfvernietiging te verleiden, misschien uit een soort verwrongen gevoel van humor. Maar dat zou betekenen dat we op de een of andere manier slachtoffer zouden kunnen zijn van een denkgeest buiten onszelf die ons alleen maar ziet als een middel tot eigen vermaak. En nogmaals, we kunnen de situatie alleen maar op deze manier zien, als we ons met het ego vereenzelvigen. Want we zijn geest, ook al zijn we dat vergeten. En Jezus en de Heilige Geest zijn alleen maar symbolen die we zelf hebben gemaakt, en die tot onze beschikking staan zolang we nog geloven dat we hulp nodig hebben van buiten onszelf. De hulp die Zij voorstellen is gewoon onze eigen keuze vanuit de juist-gerichte denkgeest om het ego los te laten en ons te herinneren Wie we zijn. Er is geen denkgeest die van de onze gescheiden is, geen Jezus of Heilige Geest die een plan heeft ontwikkeld om ons de Cursus te geven en ons ofwel te redden of met ons te spelen. We hebben onszelf de Cursus gegeven, maar we zijn vergeten dat we dat hebben gedaan. En daarom willen wij misschien ‘de Cursus doen’, omdat het alternatief het voortdurende geloof van het ego is in de werkelijkheid van zonde, schuld, angst en pijn, wat we dan zullen ervaren. Maar als we al weten dat de wereld een grap is die we met onszelf uithalen, en onze enige reactie is om te lachen over alles in de wereld (T27.VIII.6), dan hebben we de Cursus zeker niet nodig!