Ik hoor Ken vaak verhalen over het mythologische sprookje van zonde, schuld en angst, dat het ego aan de Zoon van God (de keuzemaker) vertelt. Ken beschrijft het ego als ware het een afzonderlijk entiteit. Ik realiseer me dat hij dit om pedagogische redenen doet. Ik heb evenwel begrepen dat wanneer we voor het ego kiezen we het ego worden. Zijn we, op dat moment, eigenlijk niet het verhaal aan onszelf aan het vertellen in een poging 1) de overweldigende schuld af te wenden en 2) onze verkozen speciaalheid te behouden?
Antwoord: Ja, we worden niet alleen het ego, we worden het ‘verhaal’. In plaats van echter de schuld af te wenden, proberen we haar feitelijk te gebruiken als brandstof ter verdediging van het geloof in zonde en om angst te rechtvaardigen: “De aantrekkingskracht van schuld is te vinden in de zonde, niet in de vergissing. Vanwege deze aantrekkingskracht zal de zonde worden herhaald. […] Als essentieel onderdeel van wat het ego denkt dat jij bent, zul je het altijd verlangen.” (T19.III.1:1-2,7). Aldus gaat het verhaal: ‘Ik herinner me de zonde niet, maar omdat ik me schuldig voel moet ik gezondigd hebben, en daarom verdien ik straf van een boze God. Mijn angst is daarom duidelijk gerechtvaardigd.’ In de waanzin van de ‘logica’ van het ego wordt de schuld dan naar buiten geprojecteerd in een poging er vrij van te zijn, terwijl ze tegelijkertijd als het fundament van het ego bewaard wordt.
Tot overmaat van ramp ontdekken we, voorbij de aantrekkingskracht van schuld en de schijnbare angst voor straf, de angst voor liefde: “De aantrekkingskracht van schuld wekt angst voor liefde op, want liefde zal absoluut nooit naar schuld kijken. [...] Zoals liefde onvermijdelijk voorbijziet aan angst, zo ziet angst onvermijdelijk geen liefde. Want liefde behelst even zeker het eind van schuld als angst erop is aangewezen. [...] Angst kijkt met precies dezelfde toewijding naar schuld als waarmee liefde kijkt naar zichzelf.” (T19.IV.A.10:1,3-4,9). Dus schuld is aantrekkelijk en moet bewaard worden, terwijl liefde beangstigend is en iets om je tegen te verdedigen. Wat liefde beangstigend maakt is het besef dat in aanwezigheid van liefde speciaalheid verdwijnt, en zoals je uiteenzette, zijn we toegewijd aan het bewaren daarvan. Het doel van deze psychotische overeenkomst is om zonde werkelijk te maken, hetgeen de illusoire wereld van afscheiding in onze ervaring werkelijk houdt. Dus het hele verhaal, dat in de keuze voor afscheiding zijn oorsprong heeft, wordt gerechtvaardigd, verdedigd en gekoesterd.
De hachelijke situatie van het ego wordt nog verergerd door de zware lagen van ontkenning die dit verhaal camoufleren. De beste vermomming of verdediging is de projectie van deze egodynamiek op God, waarbij Hij tot Degene gemaakt wordt die Zijn toornige veroordeling op ons smijt omdat we onszelf van Hem hebben afgesneden. Wij lijken dan geen andere keuze te hebben dan onszelf te beschermen door middel van onze grote verscheidenheid aan speciale relaties, ontworpen om alle verantwoordelijkheid voor ons dilemma naar buiten te projecteren in de wereld van lichamen. Het ‘verhaal’ draait zo dus in een schijnbaar onontkoombaar doolhof om zichzelf heen. Als lichaam hebben we geen leven los van deze treurzang. Ontsnapping is alleen mogelijk door deze gedachte van afscheiding/ego ongedaan te maken, wat het doel is van Een cursus in wonderen. Dat wordt tot stand gebracht door onszelf voor onze gekte te vergeven, te beginnen met dit ‘verhaal’ in ons leven in werking te zien. Iedere herkenning van de keuze van de denkgeest voor de waanzin van het ego is een erkenning van macht van de denkgeest om te kiezen, en vermindert het geloof in de lichaams-/ego-identiteit, zelfs al is het slechts vluchtig en voor een kort ogenblik. Bereidwilligheid om waakzaam te zijn voor het herkennen van het egoverhaal zonder het te rechtvaardigen, te beoordelen of te verdedigen, is wat ons uiteindelijk eraan voorbij zal leiden. Het is per slot een leugen; en hierin ligt de hoop die Jezus ons in de Cursus biedt. Vergeving ontwart het verhaal en leidt ons eruit: “Ze neemt leugens waar, maar wordt niet misleid. Ze slaat geen acht op de zelfbeschuldigende kreten van zondaars, buiten zichzelf van schuldgevoelens. Ze kijkt naar hen met kalme blik en zegt eenvoudig tot hen: ‘Mijn broeder, wat je denkt is niet de waarheid’” (WdI.134.7:3-5). Hoewel het niet gemakkelijk is in te zien dat we inderdaad geloven dat we ‘zondaars gek van schuld’ zijn, beschuldigingen krijsend naar onszelf, moeten we naar deze waanzin kijken zoals Jezus in deze passage zegt. Alleen dan zullen we leren aanvaarden dat dit niet onze werkelijkheid is, en zal de leugen ongedaan worden gemaakt.