Antwoord: Het ego kan de waarheid niet kennen omdat het zijn bestaan dankt aan de ontkenning van de Liefde die God voor Zijn Zoon heeft. Het is er zich echter wel bewust van dat er iets buiten zichzelf is dat het als een bedreiging voor zijn bestaan ziet. Zijn eigen leven hangt af van zijn verdediging tegen dit ‘iets’ (Gods Liefde). “Daarom is het ego gekant tegen elke waardering, elke herkenning, elke gezonde waarneming en alle kennis. Het ziet de bedreiging daarvan als totaal, omdat het aanvoelt dat alle toewijding van de denkgeest totaal is. Derhalve gedwongen zich van jou los te maken, is het bereid zich aan iets anders te hechten, onverschillig wat. Maar er is niets anders. De denkgeest kan echter illusies bedenken, en als hij dat doet zal hij er ook in geloven, want zo heeft hij ze gemaakt. Laat je niet afleiden door de lijst” (T7.VI.5:1-5; T17.IV.9:1-2).
Dit verklaart de onophoudelijke, koortsachtige activiteit van het ego, zijn toewijding aan de vorm en zijn gerichtheid op de lijst. Als maker en beschermer van de vorm is het de plicht van het ego de herinnering aan de waarheid die in de denkgeest gevestigd is, te vermijden, en wat de denkgeest betreft, die helemaal te vermijden. Het houdt ons letterlijk buiten onze denkgeest. Om ons van deze waanzin te genezen maant de Heilige Geest ons om naar onze denkgeest terug te keren, zodat we een andere keuze kunnen maken. Het onderscheid tussen vorm en inhoud, tussen waarheid en illusie, is dus de kernboodschap van de Cursus, zoals het onderscheid ertussen leren maken de kern is van het beoefenen van de Cursus. Er wordt ons gevraagd in elke relatie en in elke situatie een gelegenheid te zien om te kiezen of we naar de lijst of naar het schilderij willen kijken, en ons te herinneren dat we altijd kiezen tussen de waarheid en de illusie (T16.VII.10:1), tussen God en het ego (T17.III.9:5), tussen wonderen of moord (T23.IV.9.8).