Toen ik eens met de vrouw van een rabbijn sprak, bracht ik vergeving ter sprake. Ze reageerde onmiddellijk en vroeg me of ik de ‘gouden regel’ bedoelde, of ‘wat Boeddha ooit onderwees’. Ze had geen zin meer om verder te praten. Later vroeg ik me af of het gemakkelijker was geweest de term mededogen ter sprake te brengen?
Antwoord: Vergeving, zoals Jezus die in Een cursus in wonderen onderwijst, houdt de erkenning in dat als je jezelf waarneemt als iemand ‘tegen wie gezondigd’ is, of die slachtoffer is geworden, dit een projectie van schuld is. En dat is het gevolg van de keuze van de denkgeest afgescheiden van God te zijn, en zich met het lichaam te vereenzelvigen. Deze lering is uniek voor de Cursus, die ons zegt: “Er is geen zonde” (T26.VII.10:5). Maar wat doorgaans onder vergeving wordt verstaan, en vooral in de joods-christelijke traditie, berust op het geloof dat zonde werkelijk is en verzoenend goedgemaakt moet worden om vergeven te worden. Het is vrijwel onmogelijk om over vergeving te spreken zonder gedachten over zonde op te roepen. Dat betekent meestal dat de schuld van iemand die schade aangericht heeft, moet worden kwijtgescholden, en het ‘slachtoffer’ een ‘rechtmatige aanspraak’ op vergelding moet opgeven. Dit kan bedreigend zijn, ongeacht de overtuigingen die iemand erover heeft, zoals uit jouw ervaring blijkt. En dus wordt de vraag of er überhaupt over vergeving gesproken moet worden. Zoals Jezus ons zo vaak in de Cursus zegt: het is de inhoud van onze denkgeest die zowel vergeving als het mededogen dat eruit voortvloeit ‘onderwijst’.
De woorden die we gebruiken “zijn slechts symbolen van symbolen” (H21.1:9), en daarom niet van belang. Het is nuttig in gedachten te houden dat ons enige doel de genezing van onze denkgeest is: “Laat je [denkgeest] genezen opdat je vergevingsgezind mag zijn, waardoor jij je broeder en jouzelf verlossing schenkt. . . . Wat je hem wilt bewijzen, zul je zelf geloven. De kracht van het getuigenis komt voort uit jouw overtuiging. En alles wat jij zegt of doet of denkt, getuigt slechts van wat je hem onderwijst. . . . Het is dit getuigenis dat kan spreken met een kracht groter dan van duizend tongen. Want hier krijgt hij het bewijs van zijn vergeving” (T27.II.4:7; 5:3-5, 8-9). Daarom is het enige dat ons gevraagd wordt bij al onze ontmoetingen te oefenen in de vergeving die ons wordt geleerd. Dat betekent bereid zijn onze denkgeest te controleren op de aanwezigheid van oordelende gedachten, en die dan aan de Heilige Geest te geven om ze te laten transformeren. Alleen dan zullen onze woorden een afspiegeling zijn van Zijn boodschap dat de angst of de verdedigende houding van de ander geen gevolg heeft gehad, en er niets te vergeven valt. Zo zijn we in staat “…de Zoon van God te vergeven voor wat hij niet heeft gedaan” (T17.III.1:5). Dit is het meest meedogende dat we voor onszelf en voor anderen kunnen doen. Dit is ook de enige manier waarop we vergeving tot uitdrukking kunnen brengen, zoals ons wordt gevraagd.
Wanneer we ons met de Heilige Geest verbinden, zijn we dus bevrijd van de last naar woorden te moeten zoeken om de liefde die in onze denkgeest is te weerspiegelen. Jezus zegt ons in het Tekstboek dat “. . . liefde inhoud is, en geen vorm, van welke soort ook” (T16.V.12:1). Als je dus tijdens een gesprek met iemand over welk onderwerp ook, vergeving inbegrepen, de keuze maakt om je met de Heilige Geest te vereenzelvigen, zal elk woord dat je gebruikt een afspiegeling zijn van de liefde die Hij vertegenwoordigt. Ons doel bij het leren van deze Cursus is onszelf al onze oordelen te vergeven, en te luisteren naar de Heilige Geest in onze denkgeest. Zijn woorden zullen de onze vervangen: “De Heilige Geest spreekt tot jou. Hij spreekt niet tot iemand anders. Maar doordat je luistert breidt Zijn Stem zich uit, omdat jij aanvaardt hebt wat Hij zegt” (T27.V.1:10-12).