Sinds zeven maanden ben ik in therapie. Kortgeleden heeft het proces een pijnlijke wending genomen. Ik ben veel gaan lezen over het onderwerp overdracht en ik ben vast niet de eerste cliënt die verliefd is – of denkt te zijn – op zijn therapeut. Ik heb het met haar besproken, maar probeer ook een verklaring te vinden voor mijn gevoelens vanuit het perspectief van Een cursus in wonderen. Is overdracht gewoon projectie zoals dat ook in het alledaagse leven gebeurt? Maakt het iets uit dat ik weinig over haar weet? Is dit gewoon weer een voorbeeld van een speciale liefdesrelatie? Afgezien van het voor de hand liggende (een getrouwde man wordt verliefd op een vrouw), wat is de rol van vergeving in deze situatie? Wie vergeef ik? Ik weet niet eens waar mijn overdracht vandaan komt.
Antwoord: Ja, elke keer dat we voelen dat een ander iets heeft wat wij niet hebben - vrede, liefde, inzicht, antwoorden etc. - is de situatie rijp voor speciaalheid, met alle pijn die daarmee gepaard gaat. Het herinnert ons aan de schuld en het gemis binnenin ons, een gevoel dat we wanhopig willen bedekken door fantasieën over een nieuwe verhouding. En daarom werkt de projectie beter als we zo weinig mogelijk weten over de nieuwe persoon, want anders zal de realiteit over hem of haar onze fantasie doorkruisen (T17.III.4:5-8).
Binnen de psychoanalyse betekent overdracht dat de cliënt gedachten en gevoelens op de therapeut projecteert, die voortkomen uit associaties met mensen uit het verleden, op de eerste plaats de ouders. De Cursus echter zegt dat de relatie met onze ouders niet ten grondslag ligt aan onze projectie, omdat we onze allereerste ervaring van een speciale relatie, die met God, geprojecteerd hebben op onze ouders. In termen van de Cursus betekent overdracht dus dat onze egofantasieën over God een rol gaan spelen in de relatie met de therapeut. En deze fantasieën bevatten zowel speciale liefde als speciale haat. Want we denken dat God heeft wat wij niet hebben, en zijn bereid geweest Hem aan te vallen en te verleiden om te krijgen wat we verlangden. En we moeten Hem wel haten omdat hij ons eenvoudigweg niet de speciaalheid geeft die we wensen (T16.V.4:1,2; T24.III.6).
En dus is de therapeut een voor de hand liggend scherm om deze gevoelens van onbeantwoorde speciaalheid op te projecteren. Het is een valkuil waar je snel intrapt, vanwege de niet oordelende, accepterende houding en de onverdeelde aandacht die de therapeut zeer waarschijnlijk elke sessie opnieuw geeft, volgens vaste regels en in de daarvoor bestemde, afgebakende tijd. En vaak voelt een cliënt openlijk of onbewust wrevel over het feit dat de tijd van de sessie inderdaad zo afgebakend is. En dus biedt deze relatie weer een kans om vergeving te beoefenen. Maar het is in werkelijkheid niet de therapeut die jouw vergeving nodig heeft, noch de schaduwfiguren uit je verleden die je met je meebrengt in de relatie (T17.III), of God. Zij zijn allemaal niets anders dan een symbool voor de schuld en zonde in je eigen denkgeest, waarvan jij denkt dat ze werkelijk zijn, en waarvan je denkt gered te moeten worden. En daar is vergeving werkelijk nodig, in je eigen denkgeest. De Therapeut – de Heilige Geest - is daar altijd beschikbaar, op elk moment, op elke plaats en in elke situatie dat je Hem nodig hebt. Hij herinnert je aan de waarheid over jezelf: dat je altijd Gods volmaakte en onschuldige Zoon zult blijven (T10.V.12), welke overtuigingen je er ook op na houdt over wat je bent en nodig denkt te hebben om gelukkig te zijn.