In het Werkboek van Een cursus in wonderen was ik bezig met les 122, een hele mooie les, toen een woord in alinea 10 mijn aandacht trok: “We zijn inderdaad dicht bij het vastgestelde eind van de droom” (WdI.122.10:4). Kunt u wat verder uitweiden over “vastgestelde”?
Antwoord: In deze context is het einde van de droom “vastgesteld”, omdat het zeker is, en in werkelijkheid is het al bereikt, omdat “…de afscheiding nooit heeft plaatsgevonden” (T6.II.10:7). Iedereen zal op zijn of haar eigen moment tot dit besef komen, en uit de droom ontwaken: “Vergeet niet dat zodra deze reis begonnen is, het einde vaststaat. Twijfel zal onderweg komen en gaan, en gaan om terug te keren. Toch is de afloop zeker. Niemand kan nalaten te doen wat God voor hem heeft bestemd” [de identiteit aanvaarden die God Zijn Zoon gegeven heeft] (VvT.Nw.1:1-4).
Het “vastgestelde” moment verwijst niet naar een welbepaalde tijd in de droom, maar wel naar een beslissing in de denkgeest, die zich buiten tijd en ruimte bevindt. Maar Jezus weet dat we geloven dat we daadwerkelijk afgescheiden van God zijn, en in tijd en ruimte leven, en dus spreekt hij tegen ons op het niveau van wat wij in de droom ervaren. Hij zegt ons de hele Cursus door dat het enige vereiste om de droom te beëindigen, is dat we ons de waarheid herinneren die we ontkend hebben, en al de rest vergeten, en dan ontwaken we in één enkel ogenblik. Daarom is het einde ‘nabij’, het is niet verder weg dan één ogenblik.
Zolang we blijven kiezen voor de afscheiding, gebruiken we de tijd echter als een vertragingsmechanisme om onze keuze te verdedigen: “Uitstel is eigen aan het ego, omdat tijd een concept van hem is” (T5.III.5). De tijd is een van de beste verdedigingsmiddelen van het ego door zijn verhaaltje over zonde, schuld en angst. Alleen in de tijd kunnen we ons geloof verdedigen dat we door God worden gestraft, en dat we dat denken verdiend te hebben voor de vreselijke ‘zonde’ omdat we in het verleden tegen Hem hebben gekozen. Het ego houdt vol dat God ons een dezer dagen wel zal krijgen. We gebruiken het begrip tijd ook om verlossing buiten ons te projecteren naar een moment in de toekomst, omdat we bang zijn haar in het heden te aanvaarden. In tegenstelling tot het populaire gezegde ‘de tijd wacht op niemand’ staat de tijd dus feitelijk onder het bevel van het ego. Om zijn doel te dienen – de weigering onze eenheid met God te aanvaarden, wat het einde van de droom zou betekenen – hebben we alle tijd van de wereld. De tijd zal inderdaad op ons wachten, tot we opnieuw kiezen, omdat wij de tijd heel uitdrukkelijk hebben verzonnen om onze vertragingstactieken te dienen. Daarom hebben we de ervaring dat de droom eeuwen lijkt te duren. In de waanzin van onze gespleten denkgeest, zijn we bang dat het voor eeuwig zal duren, en tegelijkertijd hopen we dat het zo zal zijn. In zijn mildheid verzekert Jezus ons dat er een einde aan zal komen, maar niet plotseling: “Vrees niet dat je opeens zult worden opgetild en de werkelijkheid in geslingerd. De tijd is mild, en als je hem ten behoeve van de werkelijkheid benut zal hij bij jouw overgang zachtjes gelijke tred met je houden” (T16.VI.8:1-2).
Het “vastgestelde” einde van de droom is dan ook even zeker als de Heilige Geest ons zegt dat het is, en alleen maar zo dichtbij als wij dat willen. In het Tekstboek wordt ons gezegd: “De tijd is je vriend, mits je het aan de Heilige Geest overlaat die te gebruiken. Hij heeft maar heel weinig nodig om heel de macht van God aan jou terug te geven. Hij die voor jou de tijd overstijgt, begrijpt waar de tijd toe dient” (T15.I.15:1-3). Het begrip tijd in de droom dient het doel van de Heilige Geest wanneer we dat gebruiken om onze denkgeest te genezen van de afscheidingsgedachte, en elk moment als een gelegenheid zien om in het heden voor vergeving te kiezen in plaats van oordeel. De “zonde” uit het verleden en de straf in de toekomst worden zo ontdaan van hun macht om ons op onze reis te vertragen en brengen de waarheid dichter tot ons bewustzijn.