Kun je de volgende zin uitleggen (WdI.13.1:4): “Hieruit volgt echter niet dat je niet zult denken dat je iets waarneemt dat geen betekenis heeft”. Er zijn drie ontkenningen in deze zin die ik niet begrijp.
Antwoord: De zin betekent dat jij wel degelijk dingen waarneemt die geen betekenis hebben. In de eerste lessen van het Werkboek leert Jezus ons het onderscheid te maken tussen wat betekenis heeft (wat bestaat) en wat geen betekenis heeft (wat niet bestaat). Door de keuze voor het geloof dat de afscheiding werkelijk is, dromen we een droom waarin we de wereld en het lichaam als werkelijk waarnemen, en er alle betekenis aan geven die ze voor ons hebben (WdI.2). Niets buiten de Hemel heeft enige betekenis, want dat bestaat in werkelijkheid niet. Aangezien we dat deel van de denkgeest dat zich dit herinnert, niet kunnen uitschakelen, veroorzaakt de keuze tegen deze herinnering enorme conflicten in de denkgeest, die we als angst en verontrusting ervaren, zoals in deze les wordt uitgelegd. De keuze om betekenis te geven aan wat geen betekenis heeft, laat ons wedijveren met God, zoals dat in de vierde alinea wordt beschreven. De angst dat de betekenis die we aan alles toeschrijven, met inbegrip (en in het bijzonder) van onszelf, weerlegd zal worden, is er de oorzaak van dat we enorm veel energie verspillen aan de verdediging van onszelf en van onze overtuigingen. Dit is het gevolg van onze keuze om te geloven dat we wereld werkelijk is, waardoor we dingen waarnemen die geen betekenis/bestaan hebben.