Ik heb mezelf in de war gebracht over wat werkelijk en wat niet werkelijk is. Als deze wereld niet echt is en ik hem verzonnen heb in mijn denkgeest en als ik, zo je wilt, ‘droom’, dan zou ik als dromer de ‘droom’ moeten kunnen besturen, nietwaar? Als het een droom is, waarom manifesteren al mijn gedachten zich dan niet? Ik droom veel lucide dromen en ben erg goed in het besturen van mijn droom, dus waarom kan ik hier niet hetzelfde doen? Komt dat omdat ik nog steeds denk dat ik dit lichaam ben en denk dat het werkelijk is?
Antwoord: Al je gedachten worden wel degelijk gemanifesteerd, in termen van de inhoud die je in je denkgeest kiest. Dat is alles wat onze ogenschijnlijke levens hier zijn, ongeacht onze ervaring van het tegenovergestelde. De wereld, zegt Jezus ons, “getuigt van de staat van jouw denkgeest, de uiterlijke weergave van een innerlijke toestand” (T21.In.1:5). Probleem is dat deel van de strategie van de dromer is om zijn identiteit als keuzemaker te ontkennen. In plaats daarvan neemt de dromer de identiteit aan van een onschuldige figuur in de droom en de dingen overkomen hem. Vanwege deze ontkenning ervaren wij onszelf niet als een figuur in een droom, laat staan als dromer van de droom, bewust van het waarom van de staat van zijn denkgeest. Het doel van Jezus’ oefeningen voor de denkgeest in Een cursus in wonderen is ons te helpen deze ontkenning te ontkennen en lucide dromers te worden – niet opdat we dan ons ogenschijnlijke leven in de wereld kunnen verbeteren, maar opdat we kunnen beslissen of we door willen gaan met dromen of willen ontwaken uit deze droom, die in essentie een droom van verbanning van God is: “Jij bent thuis in God en droomt van ballingschap, maar je bent volmaakt in staat te ontwaken tot de werkelijkheid. Is het jouw beslissing dat te doen?” (T10.I.2:1-2)
Daarom komt Jezus steeds maar weer op het begrip doel terug. De dissociatie is doelgericht en als we dat dus boven water kunnen krijgen, dan kunnen we beslissen of we ons besluit willen handhaven of veranderen. De dissociatie ontstond als reactie op ons onderliggende zelf-concept dat wij degenen zijn die God hebben aangevallen teneinde te bestaan als individu. Het doel ervan is de schuld op andere mensen in de wereld kunnen schuiven om zo de eigen onschuld (die van de keuzemakende dromer) te verzekeren: “De ‘redenatie’ waardoor de wereld is gemaakt, waarop ze rust en waardoor ze wordt instandgehouden, is eenvoudig de volgende: ‘Jij bent de oorzaak van wat ik doe. Jouw aanwezigheid rechtvaardigt mijn toorn, en jij bestaat en denkt los van mij. Waar jij aanvalt moet ik onschuldig zijn. En het is jouw aanval waaronder ik lijd.’ ” (T27.VII.3:1-4).
De strategie is dus om deel te worden van de droom van iemand anders teneinde de verwoestende straf te ontlopen die, zo waarschuwt het ego ons, zeker over ons komt als wij verantwoording nemen voor het besluit ons van God af te scheiden. In de paragraaf getiteld “De basis van de droom,” legt Jezus uit dat in dromen de wereld “duidelijk binnenin je denkgeest […] toch buiten je lijkt te zijn. Je reageert er niet op alsof jij die gemaakt hebt, en evenmin zie je in dat de emoties die de droom oproept, wel van jou afkomstig moeten zijn. Het zijn de figuren in de droom en wat zij doen die de droom lijken te maken. Je beseft niet dat jij degene bent die ervoor zorgt dat zij iets voor jou uitleven, want deed je dat wel dan zou de schuld niet bij hen liggen en zou de illusie van bevrediging verdwenen zijn” (T18.II.5:3-6). Over ditzelfde idee, maar nu in de context van hallucinaties stelt Jezus: “Een ding is zeker: hallucinaties dienen een doel, en wanneer dit doel niet langer wordt hooggehouden, verdwijnen ze. De vraag is dan ook nooit of jij ze wilt, maar altijd: wil je het doel dat ze dienen?” (T20.VIII.8:6-7).
Zolang we voor trouw aan het ego-denksysteem blijven kiezen, is het in ons hoogste belang ons niet van onszelf bewust te worden als dromer van de droom. Alleen wanneer we bereid zijn, met Jezus, te overwegen dat het niet langer de prijs waard is die wij betalen om onszelf onbewust te houden van onze ware identiteit, maken we echt een begin met het proces van omkering van onze gedachten. Dat proces bereikt zijn hoogtepunt in de ervaring van onszelf als keuzemakende denkgeest. Het doel is echter niet om onze droom te veranderen of te besturen, want dat doel staat vast – het scenario van het ego is al geschreven, samen met de correctie daarvan (de Heilige Geest). Bovendien, waarom zouden we iets willen veranderen wat onwerkelijk is? Dus als wij ons bewustzijn van onszelf als keuzemakende denkgeest terugkrijgen, kunnen we kiezen of we de versie van het ego blijven herleven dan wel in plaats daarvan de correctie van de Heilige Geest aanvaarden.
Als wij kiezen voor die van de Heilige Geest, is uiteindelijk de enige inhoud in onze denkgeest de liefde van Jezus of de Heilige Geest; er is geen ‘ik’ meer, omdat wij de aantrekkingskracht van speciaalheid en gescheiden belangen hebben losgelaten. Ons leven is vrij van behoeften, in het bijzonder de behoefte om uitkomsten te besturen. Liefde vloeit eenvoudig door ons heen. Sprekend in Gods Naam, doet Jezus liefdevol een beroep op ons: “Droom nu van genezing. Sta dan op en leg al het dromen voor altijd terzijde. Jij bent degene die jouw Vader liefheeft, die nooit zijn thuis verlaten heeft, en evenmin in een wrede wereld heeft rondgedoold, met bebloede voeten en een bezwaard hart dat zich heeft verhard tegen de liefde die de waarheid in jou is. Geef Christus al je dromen en laat hem jouw Gids naar genezing zijn, die jou in gebed buiten het povere bereik van de wereld leidt” (L3.IV.6:3-6).
Dit alles wordt heel krachtig verwoord in twee paragrafen van hoofdstuk 27 van het tekstboek: “De dromer van de droom” en “De ‘held’ van de droom” (T27.VII,VIII).