Ik verwijs naar V#134 waarin staat dat huisdieren deel van het Zoonschap zijn. Aangezien huisdieren, welke vorm ze ook aannemen, niet tot redeneren in staat zijn, hoe keren zij dan terug naar de Eenheid van God? Zijn wij verantwoordelijk voor hun terugkeer?
Antwoord: De vraag die je stelt is zinnig voor ons die onszelf als lichaam hebben geïdentificeerd. Maar de vraag is op een onjuist uitgangspunt gebaseerd, namelijk dat het de hersenen in ons lichaam zijn die begrijpen en redeneren en beslissen. Het is de collectieve denkgeest – waarvan onze individuele denkgeest een fragment is – buiten tijd en ruimte die de figuren projecteert die wij elk binnen de droom van de wereld als onszelf identificeren. En diezelfde denkgeest projecteert de figuren van de dieren, en ook van de planten en de rotsen, enzovoort.
Een analogie kan misschien helpen. Wanneer je naar een film kijkt, kijk je naar één enkel plaatje, geprojecteerd vanaf de film die door de projector loopt op het scherm voor je (feitelijk is het een serie opeenvolgende afzonderlijke plaatjes, die op het scherm de illusie van beweging, tijd en oorzakelijkheid scheppen, maar dat is een ander onderwerp). Maar je denkgeest onderscheidt figuren op het scherm en richt in het algemeen de aandacht op die welke als menselijk gezien worden en verleent werkelijkheid aan het idee dat er zich afzonderlijke lichamen tegenover je bevinden, zelfs al is het totale schermbeeld een enkele projectie. Figuren van dieren, struiken en bomen, of meubilair, of gebouwen en andere taferelen die ook op het scherm worden geprojecteerd zijn in werkelijkheid niet anders dan de figuren die jij als menselijk identificeert. Het zijn allemaal simpelweg schaduwen in uiteenlopende kleuren en vormen, gemaakt doordat de film het licht dat van de projector uitgaat blokkeert en zo verschillende patronen op het scherm vormt die jij als werkelijk interpreteert. De interpretatie die jij aan jouw waarneming van die beelden geeft, geeft hen hun betekenis voor jou.
Als je de figuren die op het scherm worden geprojecteerd wilt veranderen, is het proces altijd hetzelfde. Geen van de ogenschijnlijk afzonderlijke figuren op het scherm heeft meer of minder kracht dan andere om op het scherm veranderingen tot stand te brengen. Ze zijn allemaal het gevolg van wat door de operateur in de projectieruimte besloten wordt – dáár ligt de beslissingsmacht over wat er op het scherm te zien zal zijn. Als jij de operateur in de filmcabine bent, kun je besluiten een andere film te nemen, of je kunt beslissen dat je niet langer in de projecties op het scherm geïnteresseerd bent en naar je leven buiten de bioscoop wilt terugkeren. Nu maakt het niet uit met welke figuur op het scherm jij je hebt geïdentificeerd – een beeld van een mens, een hond of zelfs een rots – wanneer jij je aandacht van het scherm naar de film en de projector terugtrekt, realiseer je je dat het allemaal één projectie is. En alle figuren die op het scherm afzonderlijk en levend leken verdwijnen gewoon in het licht, wanneer ze niet langer worden geprojecteerd. De gelijkwaardigheid van alle geprojecteerde vormen in de wereld wordt weerspiegeld in de opmerking van Jezus: “Hoe heilig is het kleinste korreltje zand, wanneer het wordt herkend als deel van het voltooide beeld van Gods Zoon!” (T28.IV.9:4)
Deze analogie heeft zeker haar beperkingen, maar het gaat erom dat er door de figuren op het scherm van de wereld waarin we onszelf zien geen beslissingen genomen worden – niet door mensen, dieren, planten of mineralen. Denken dat wij hier op het scherm zijn in plaats van terug in de denkgeest is eenvoudigweg een truc die we met onszelf uithalen om ons ervan te overtuigen dat de afscheiding werkelijk is. Maar wanneer de denkgeest de schaduwen van schuld niet langer op het scherm van de wereld wil projecteren, kan hij die projecties terugtrekken en toelaten dat het licht dat altijd in de denkgeest is geweest, zich eenvoudigweg uitbreidt. En dat is de terugkeer naar Eenheid. En aangezien denkgeesten verbonden zijn, nemen we die beslissing voor het hele Zoonschap wanneer we die beslissing voor onszelf nemen (T14.III.9:3-5). En dan is er het besef dat niemand van ons in werkelijkheid ooit is weggegaan, en terugkeer dus nooit echt nodig is geweest.
Zie in dit verband V#117 en V#211