Ik ben erachter gekomen wat de angst is die me ervan weerhoudt om het onderwijs van Een cursus in wonderen volledig te omarmen: ik ben bang dat ik degenen van wie ik houd binnen de droom zal achterlaten, niet alleen in dit leven, maar voor altijd. Ik zie in dat dit afscheiding is, en aanvaard dat we allemaal alleen maar tijdelijk dromen. Toch blijft deze tergende angst bestaan en lijk ik daar niet overheen te kunnen komen. Zegt de Cursus hier iets over?
Antwoord: Je staat zeker niet alleen in het ervaren van deze angst. Want het kan aanvoelen alsof we al diegenen die zoveel voor ons betekenen moeten opgeven als we het pad van de Cursus volgen, waarbij we onze speciale liefdesrelaties vergeven en loslaten op weg naar onze terugkeer naar eenheid. Maar het kan helpen je te realiseren dat dit alleen maar een misleiding van het ego is, waardoor we geloven dat ons gevraagd wordt datgene waaraan we waarde hechten op te offeren als we naar de Heilige Geest luisteren. (T21.III.9:1). Dit onjuiste geloof komt voort uit een onjuist gevoel van wie we zijn, wat van waarde is en hoe de keuze om te vergeven gemaakt wordt. Aanvankelijk lijkt het herkennen van deze vergissingen niet veel troost te schenken, maar na verloop van tijd zullen we dit allemaal anders gaan zien, als we voorbijgaan aan iedere waarneming van de mogelijkheid van verlies.
We denken dat we een specifiek individueel lichaam zijn dat, om liefde te ervaren, relaties met andere individuen nodig heeft die ook een lichaam zijn, geweest zijn of zullen zijn. Niets in de Cursus zegt dat we iets hiervan moeten opgeven zolang we het zo waarnemen. Jezus zegt letterlijk: “Ik heb herhaaldelijk gezegd dat de Heilige Geest jou niet van je speciale relaties wil beroven, maar ze wil transformeren. En daarmee wordt alleen bedoeld dat Hij ze de functie zal teruggeven die door God daaraan gegeven is” (T17.IV.2:3,4).
Om te begrijpen wat je ego van plan is met het optrekken van dit rookgordijn om te voorkomen dat je jezelf volledig toewijdt aan de Cursus, kan het helpen naar het doel te kijken waarvoor we onze speciale liefdesrelaties gemaakt hebben - en naar hun andere functie wanneer we ze aan de Heilige Geest geven, zoals aangeduid in bovenstaand citaat. In een verbond met het ego maakten we speciale liefdesrelaties als vervanging voor de Liefde van God (T17.IV.2:7), waarvan we geloven dat we die weggooiden toen we kozen voor de gedachte van afscheiding van God. Daarom is het ‘natuurlijk’ dat wij – zolang we geloven dat we een lichaam zijn – het gevoel hebben dat we gescheiden zijn van liefde, dat we liefde kunnen vinden in relaties met andere lichamen, en dat we gescheiden kunnen worden van diegenen van wie we houden. Geen van deze gedachten vormt een zonde, maar ze dienen allemaal het doel van het ego ons ervan te overtuigen dat we inderdaad afgescheiden zijn en op onszelf. En hoewel de inhoud van deze relaties liefde lijkt te zijn, is deze surrogaatliefde in werkelijkheid een dekmantel voor de haat die diep in onze denkgeest verborgen ligt. Daarom kunnen we zo gemakkelijk teleurstelling, frustratie, irritatie, ergernis, woede en zelfs razernij ervaren over degenen die we menen lief te hebben. De ogenschijnlijke liefde is er zolang er in onze behoeften zoals we deze waarnemen wordt voorzien. Zodra deze bedreigd worden, valt het masker af dat vóór de haat zat.
Toch betekent dit niet dat er geen echte liefde in deze relaties aanwezig is. Die ligt eenvoudigweg nog veel dieper in de denkgeest begraven, onder de haat. En dat is de sleutel tot het doel van de Heilige Geest met onze relaties: ons te helpen eerst in contact te komen met de oordelen en woede in onze eigen denkgeest, zodat die kunnen worden losgelaten, waardoor de liefde die al die tijd al binnenin ons was, via onze denkgeest naar de denkgeest kan stromen van diegenen met wie we een relatie hebben.
De waarheid is dat iedere relatie uitsluitend in de denkgeest bestaat, hoezeer onze ervaring ons ook vertelt dat relaties bestaan tussen lichamen. En de ervaring waar we uiteindelijk allemaal naar zoeken in onze uiterlijke relaties, is de ervaring van werkelijke liefde, zonder voorwaarden of beperkingen. Maar de liefde kan niet buiten onszelf worden gevonden (T29.VII). Toch kunnen die schijnbaar uiterlijke relaties een geheugensteun worden voor waar we moeten zoeken om de liefde te vinden die we werkelijk verlangen, en waar de blokkades voor die ervaring zitten – in onze eigen denkgeest. En naarmate we de Heilige Geest toestaan al onze speciale relaties te genezen, zowel de speciale haat als de speciale liefde, zullen we dan ook steeds vaker de liefde ervaren waarnaar we zo verlangen. De betekenis van onze relaties met anderen zal worden getransformeerd van symbolen van haat en aanval in symbolen van vergeving en liefde. En we zullen die symbolen net zolang gebruiken als we ze nodig hebben, zolang we nog geloven dat we afzonderlijke individuen zijn. Maar we zullen niet verder komen dan het ervaren van relaties met anderen buiten onszelf, tot we beslissen dat we klaar zijn voor die volgende stap. Uiteindelijk, wanneer we weten dat wij en al onze broeders de liefde zijn waarnaar we zochten, hebben we de uiterlijke symbolen niet langer nodig. Dan hebben we de ervaring die ze vertegenwoordigden aanvaard. En de liefde zelf zal het enige zijn wat er nog toe doet.