In Een cursus in wonderen staat: 1) We zijn een deel van een enkel vormloos wezen dat geschapen is door een ander vormloos wezen; 2) Concepten van tijd zijn illusie. Is ‘vóór’ ook niet een concept van tijd? Hoe is het mogelijk dat een wezen een ander wezen schept, zonder daar ‘voor’ al te bestaan?
Antwoord: Het is behulpzaam je te realiseren dat elke keer wanneer Jezus probeert iets over te brengen over de schepping en onze ware werkelijkheid in God, hij woorden en concepten moet gebruiken die hooguit een staat kunnen suggereren – een staat die we niet kunnen bevatten. Want het is onmogelijk iets te beschrijven wat onbeschrijflijk is. Wat onbegrensd en eeuwig is kan niet in beperkte termen gedefinieerd worden. Jezus moet de taal van de wereld van waarneming gebruiken om te praten over wat voorbij waarneming ligt, voorbij tijd en ruimte.
Maar de Cursus heeft ook een doel met zijn poging het onmogelijke uit te leggen, en dat is om de foutieve concepten en overtuigingen van het egodenksysteem te corrigeren. Deze concepten en overtuigingen, die geworteld zijn in de dualiteit van de waarneming, beweren (hoewel dat nu onbewust is), dat wij ons hebben afgescheiden van God, ons Zijn scheppingskracht hebben toegeëigend en dat wij in feite de schepper en bron zijn van alles wat bestaat. (T11.in.1:6-8;2)
Dus om deze denkbeelden te corrigeren, maakt Jezus opnieuw gebruik van dualistische woorden, waaronder Vader en Zoon. Deze termen impliceren dat de relatie een dimensie van tijd en ruimte heeft. Maar deze woorden worden alleen gebruikt om ons van het geloof te bevrijden dat we de oorzaak van onszelf kunnen zijn, door aan God de rol terug te geven de Bron te zijn van alles wat bestaat. Dat Jezus deze uitleg niet letterlijk bedoelt wordt duidelijk als we de passages lezen die proberen inzicht te geven in de ware aard van God en de werkelijkheid, die voorbij tijd en ruimte ligt. In die werkelijkheid bestaan geen twee afzonderlijke wezens die God en Christus worden genoemd.
Hoewel Jezus gebruik maakt van de dualistische taal van het egodenksysteem, merkt hij ook op: “God… maakt geen onderscheid tussen wat Hijzelf is en wat nog steeds Hijzelf is. Wat Hij schept staat niet los van Hem, en nergens eindigt de Vader en begint de Zoon als iets afzonderlijk van Hem” (WdI.132.12:3,4). Concepten van tijd, zoals voor en na, eerste of laatste, zijn nooit van toepassing op God in hun gebruikelijke betekenis. God “doet niets als laatste, omdat Hij als eerste en voor altijd geschapen heeft. Men dient te begrijpen dat het woord ‘eerst’ op Hem toegepast geen tijdsbegrip is. Hij is de eerste in die zin dat Hij de Eerste is in de Heilige Drie-eenheid Zelf. Hij is de Oerschepper, omdat Hij Zijn medescheppers schiep. Omdat Hij dat deed, is de tijd niet van toepassing op Hem noch op wat Hij heeft geschapen (T7.I.7:3-7; cursief toegevoegd).
Misschien ben je niet erg tevreden met deze onbevredigende verklaring van iets dat niet door ons begrepen kan worden. Maar dan kan de gedachte troost bieden dat je hierin niet de enige bent. Jezus concludeert, wanneer hij de aard en toestand van de ware schepping probeert te beschrijven: “Dit valt aan niemand hier te beschrijven. Ook is er geen enkele manier om te leren wat deze toestand inhoudt. Pas wanneer je aan het leren voorbijgaat naar het Gegevene … wordt het begrepen” (T24.VII.6:8-10). We kunnen dus in alle nederigheid accepteren dat we het niet kunnen bevatten. Maar het goede nieuws is dat – ondanks onze overtuiging dat we alles moeten begrijpen – dat niet nodig is om onze weg naar huis terug te vinden (T18.IV.7:5,6,7). We kunnen onze lessen in vergeving beoefenen in het vertrouwen dat, wanneer wij ons aandeel vervullen, het overige van ons zal zijn zodra we gereed zijn om het te aanvaarden.
Voor een aanvullende uiteenzetting over de dualistische aard van de taal van de Cursus in relatie tot zijn non-dualistische metafysica, zie: V#085.