Ik heb Een cursus in wonderen nu ongeveer 17 jaren bestudeerd, en ik merk dat hoe meer ik ermee werk, hoe moeilijker het wordt. Weerstand tegen de Cursus is iets waar ik heel vertrouwd mee ben geworden. Er waren momenten dat ik het boek daadwerkelijk heb weggelegd en tegen mijzelf zei: “Genoeg, ik wil hier geen deel van zijn.” Toch herinnert Iets in mijn denkgeest me er altijd aan het boek weer op te pakken en te lezen. Alles stabiliseert en het gaat me een tijdje goed, maar dan lijkt het ego me weer te pakken te krijgen. Het is alsof ik op het punt ben dat er geen weg terug is. Ik kan niet meer zijn zoals ik vele jaren geleden was, hoe hard ik het ook probeer. Heb je suggesties, of is dit hoe het moet gaan?
Antwoord: Wat je beschrijft klinkt precies als wat veel studenten doormaken, zoals je kunt zien aan het grote aantal vragen die over dit onderwerp gaan: zie bijvoorbeeld V#533 , V#730 , V#843 , V#1015 , V#1028 en V#1082 .
Zeventien jaar kan een lange tijd lijken, maar dat oordeel komt van ons beperkte perspectief en dient daarom niet serieus te worden genomen. Bovendien is het niet belangrijk hoe lang jouw reis duurt, want tijd is niet belangrijk voor een proces dat zich voltrekt buiten tijd en ruimte. Belangrijk is dat je zachtmoedig en geduldig blijft, en jezelf niet forceert om stappen te zetten waarvan je voelt dat je er nog niet aan toe bent. Doe gewoon je best. Heel vaak is onze angst om de ego-identiteit los te laten zo groot dat we een pauze moeten inlassen en de Cursus een tijdje weg moeten leggen. En daar is niets mis mee, zolang er geen oordeel aan verbonden is. Angst is geen zonde. Angst ligt meestal aan de wortel van alle weerstand tegen de beoefening van vergeving en het loslaten van onze identificatie met ons speciale, lichamelijke zelf. Dat is de kern van veel van de uiteenzettingen die je in de bovengenoemde vragen zult tegenkomen.
Soms vinden studenten het behulpzaam om een paar favoriete passages bij de hand te hebben wanneer ze vast komen te zitten – als geheugensteuntjes dat Jezus’ vertrouwen in ons onvoorwaardelijk is. Toch weet hij dat we ons zullen verzetten tegen zijn boodschap, en dat ons vertrouwen in hem nog niet onvoorwaardelijk is, al zouden we dat op zijn minst wel willen. Het is geruststellend het volgende te bedenken wanneer we het erg moeilijk krijgen: “Jij denkt dat je vernietigd wordt, maar je wordt verlost” (WdI.93.4:4); “Heb slechts vertrouwen in dit ene en dat zal voldoende zijn: God wil dat jij in de Hemel bent, en niets kan jou daarvan afhouden, of die weghouden van jou. Je wildste waanbeelden, je bizarre fantasieën, je zwartste nachtmerries betekenen allemaal niets. Ze zullen niet zegevieren over de vrede die God voor jou wil” (T13.XI.7:1-3).