Een cursus in wonderen zegt: “Zoals je onderwijst, zo zul je leren” (T5.IV.6:4; T6.I.6:1), maar leren anderen ook wat jij onderwijst, of leren ze alleen wat ze zelf onderwijzen?
Antwoord: Dit lijkt een tamelijk simpele vraag die om een simpel antwoord vraagt. Maar dat is niet zo, omdat de manier waarop de Cursus onderwijzen en leren benadert, aanmerkelijk verschilt van die van de wereld, want de wereld berust op het uitgangspunt dat ieders belangen afzonderlijk zijn van die van ieder ander. Deze vergissing probeert Jezus door de hele Cursus heen te corrigeren. In deze context vloeit het idee “zoals je onderwijst, zo zul je leren” voort uit het algemene principe van de Cursus dat geven en ontvangen hetzelfde zijn. Zo wordt dat gecorrigeerd waarmee het ego ons misleidt: dat je verliest wat je aan een ander geeft, en dat je iemand anders kunt beïnvloeden zonder jezelf te beïnvloeden (zie WdI.108.1-7; WdI.126; WdI.187). De wereld legt de nadruk op de vorm ten koste van de inhoud en zo wordt deze benadering van het ego in stand gehouden.
De beste samenvatting van dit onderwerp staat in de Inleiding tot het Handboek voor leraren. We citeren maar een deel, maar de hele Inleiding is van toepassing.
De rollen van onderwijzen en leren zijn in het denken van de wereld in feite omgekeerd. Deze omkering is karakteristiek. Het lijkt alsof leraar en leerling gescheiden zijn, waarbij de leraar eerder iets aan de leerling geeft dan aan zichzelf. Voorts wordt het onderwijzen zelf als een speciale activiteit beschouwd, waarmee men zich slechts een relatief klein gedeelte van zijn tijd inlaat. De cursus legt er daarentegen de nadruk op dat onderwijzen gelijkstaat aan leren, waardoor leraar en leerling dezelfde zijn. Hij benadrukt eveneens dat onderwijzen een doorgaand proces is: het gaat ieder moment van de dag verder en zet zich bovendien voort in de gedachten tijdens de slaap.
Onderwijzen is demonstreren. Er zijn maar twee denksystemen, en jij demonstreert voortdurend je overtuiging dat óf het ene óf het andere waar is. Van wat jij demonstreert leren anderen, en ook jij. … Je kunt niet aan iemand anders geven, maar uitsluitend aan jezelf en dat leer je door te onderwijzen. … Wat je onderwijst versterkt slechts wat je over jezelf gelooft. … het zelf dat jij als werkelijk beschouwt, [is] hetgeen wat je onderwijst (H.In.1; 2:1-3;6; 3:7,10).
Over het algemeen stellen we onderwijzen gelijk aan vorm. Een voorbeeld: ik kan dus zeggen dat ik van beroep onderwijzer ben en ik onderricht geef over onderwerpen waarin ik deskundig ben, waaronder eventueel Een cursus in wonderen. Dit houdt in dat ik iets heb waar het mijn studenten aan ontbreekt en dat ik hun dat zal geven. Ook al is deze analyse correct op het niveau van de vorm, we dienen ons te herinneren dat dit een cursus in inhoud is: “Dit is een cursus in oorzaak, niet in gevolg” (T21.VII.7:8), zo zegt het Tekstboek. Gevolg is de vorm of het gedrag en heeft alleen maar te maken met lichamen en de wereld, terwijl oorzaak zich in de denkgeest bevindt en een afspiegeling is van de inhoud van het ego – schuld, afscheiding, angst en haat, of die van de Heilige Geest – vergeving, vrede en genezing. De Cursus legt dan ook alleen de nadruk op inhoud, en dus heeft onderwijzen volgens het Handboek niets te maken met gedrag of vorm.
Op het niveau van de vorm is mijn ware belang als leraar hetzelfde als jouw belang als student, namelijk te leren dat het denksysteem van de Heilige Geest waar is, en dat van het ego onwaar. Wat inhoud betreft, zijn we dan ook dezelfde – wat ik onderwijs, leer ik, wat jij leert, onderwijs je. Leraren én leerlingen delen het denksysteem van het ego en dat van de Heilige Geest, evenals het vermogen om daartussen te kiezen. Nogmaals, het is niet van belang of ik mijn bekwaamheid in een bepaald onderwerp demonstreer, maar wel dat er gedemonstreerd wordt dat óf het denksysteem van het ego óf dat van de Heilige Geest waar is. Ik onderwijs de afscheiding van het ego door mijn speciale relatie met jou, terwijl ik de Verzoening van de Heilige Geest onderwijs door voorbij te gaan aan speciaalheid en ervoor te kiezen te zien dat wij onze belangen delen.
Wat je ‘leert’, versterkt de keuze die jij hebt gemaakt voor het denksysteem van de afscheiding of voor de Verzoening. Je speciale relatie met mij bijvoorbeeld is – ongeacht de vorm ervan – een afspiegeling van dat jij gelooft dat de afscheiding werkelijk is en dat jouw behoeften ten koste van mij vervuld moeten worden. Als ik van datzelfde standpunt uitga, zal mijn interactie je zeggen dat je de juiste keuze hebt gemaakt. Aangezien ego’s aanval betekenen en ik me met mijn ego vereenzelvigd heb, zal ik jou aanvallen. En zo geef ik het ego-geschenk door zijn boodschap te versterken dat jij een onschuldig slachtoffer bent; en jij zult dit natuurlijk beantwoorden. En zo zetten we onze dodendans voort: mijn beslissing voor het ego versterkt die van jou en dat versterkt mijn beslissing die de jouwe op zijn beurt versterkt – en we zijn beide verliezers.
Wanneer ik echter vanuit mijn juiste denken handel en niet in de verdediging ga, en ik zie in dat we onze belangen delen, doet mijn juiste gerichtheid-van-denken een beroep op je om vrede te kiezen, zoals ik dat ook heb gedaan. De vrede die door mij heen stroomt en die jij ervaart, is nu van jou, als jij daarvoor kiest. Maar als jouw denken juist is en het mijne niet, en ik val je aan als het voorwerp van mijn speciaalheid, leer ik van jouw verdedigingsloze en niet-oordelende houding, ook al heb ik misschien de rol van leraar aangenomen. Doordat jij niet in onvrede bent geraakt, demonstreer je dat mijn aanval geen effect heeft gehad en zo herinner je mij eraan dat ik een andere keuze kan maken.