Als iemand van je houdt, een speciale relatie met je wil, je toewijding en eeuwige liefde belooft, maar je voelt je op die manier toch niet aangetrokken tot die persoon, en je blijft liever alleen, betekent dat dan dat je bang voor de liefde bent? Moet je een speciale relatie met die persoon dan in overweging nemen? Ken Wapnick zegt in ‘Leven volgens de Cursus’ (audio-album) dat we onze speciale relaties niet moeten opgeven, want ze bieden ons de kans om te leren. Is het verkeerd om op het niveau van de vorm liefde af te wijzen? Wordt ons niet gezegd ‘te geven wat ze willen’ wanneer ze naar liefde zoeken?
Antwoord: Vaak gaan studenten hun gevoelens uit de weg als ze zich tot iemand aangetrokken voelen, omdat ze denken dat speciale relaties slecht zijn en ze daar nooit aan moeten beginnen. En even vaak zullen studenten om dezelfde reden een speciale relatie verbreken. Beide zijn een ernstige misvatting van wat Een cursus in wonderen onderwijst. Het gaat erom dat onze relaties het leerplan zijn dat Jezus gebruikt om ons te helpen in contact te komen met de keuzes die we in onze denkgeest maken, zodat we het doel waarvoor we ze gebruiken kunnen verschuiven van een onheilig doel (afscheiding) naar een heilig doel (het vergevingsproces van de Heilige Geest).
Dat betekent niet dat je alleen om lessen te leren een relatie moet beginnen met iemand tot wie je je niet aangetrokken voelt. Je hebt al veel klaslokalen met speciale relaties, alleen al door wat je bent: het kind van je (nog levende of overleden) ouders, een familielid, een vriend of een lid van een bepaalde groep, werknemer of werkgever, buur, consument of burger, of misschien eigenaar van een huisdier, enzovoort. Met andere woorden: het ontbreekt je niet aan klaslokalen omdat je ervoor kiest alleen te wonen. Speciale relaties bevinden zich in de denkgeest, dat betekent dat de manier waarop we met anderen in relatie staan een afspiegeling is van de keuze die we in onze denkgeest hebben gemaakt om volgens het denksysteem van ego of dat van de Heilige Geest te leven. Er zijn enorme variaties in de vorm of uitdrukking hiervan, en die zijn niet alleen beperkt tot seksuele en liefdespartners. De heilige relatie is eenvoudig de correctie van onze keuze om ons met het ego te vereenzelvigen, en de uitdrukking van die keuze in relatie met anderen.
Een van de kenmerken die speciale liefde als zodanig definiëren is dat ze op de een of andere manier uitsluit. Met andere woorden: op het niveau van de inhoud selecteert ze en zondert ze af – niet iedereen wordt in je liefde opgenomen. Dat is de kern van speciaalheid. Aan de andere kant kun je het grootste deel van je tijd met één persoon doorbrengen, maar wat inhoud betreft, niemand uitsluiten – dat is de aard van een heilige relatie, wat betekent dat je in je juist-gerichte denkgeest bent. Op dezelfde manier kun je in de vorm alleen wonen, maar je liefde, mededogen en vergeving zonder uitzondering naar iedereen uitbreiden.
Aangezien “liefde inhoud is, en geen vorm, van welke soort ook” (T16.V.12:1), betekent dit niet dat je liefde verwerpt als iemand ‘van je houdt, een speciale relatie met je wil en je toewijding en eeuwige liefde belooft’ en jij daar op dat niveau niet aan kunt beantwoorden. Het enige dat je moet doen, is in je denkgeest kijken of je ego bij deze beslissing betrokken was. Tekenen daarvan zijn: angst, oordeel, afkeer, egoïsme, woede, wraak. Je kunt deze persoon nog steeds met liefde en mededogen omhullen (inhoud) zonder een romantische relatie met hem of haar (vorm) te willen. Je moet alleen vaststellen of je voorkeur om alleen te wonen ‘belast’ is – als dat zo is, is het een goed idee om hulp te vragen om naar de verborgen inhoud te kijken.
Je reageert qua inhoud op iemands roep om liefde, als je hem of haar als één met jou ziet, die dezelfde belangen deelt als Gods Zoon, als ego en als het Zelf of Christus. De vorm die de relatie aanneemt vloeit dan voort uit deze beslissing. Wat je ook gebruikt hebt om jezelf afgescheiden van anderen en van God te houden, wil je ongedaan maken. Daarom spreekt Jezus over vergeving als “een aardse vorm van liefde die, zoals ze in de Hemel bestaat, geen vorm bezit” (WdI.186.14:2).