Antwoord: Een cursus in wonderen spreekt over Gods Zoon op twee manieren:
(1) als de schepping van God in de Hemel, de ongedifferentiëerde eenheid binnen de Godheid, waarin: “…Hij geen onderscheid maakt tussen wat Hijzelf is en wat nog steeds Hijzelf is. Wat Hij schept staat niet los van Hem, en nergens eindigt de Vader en begint de Zoon als iets afzonderlijk van Hem” (WdI.132.12:3-4; zie ook T2.I.1:1; T11.I.1:2-7; T28.II.2:1-2). De Zoon is de uitbreiding van God binnen de Godheid, “…een Eenheid die als Een verbonden is…” (T25.I.7:1). Een proces dat we niet kunnen begrijpen in onze afgescheiden staat (zie ook WdI.192.2:1). Er is geen ‘waarom’ in de schepping, omdat het zuiver intern in de Godheid is. Er is geen ‘waarom’ in de gedeelde Identiteit die eeuwig communiceert. Het is eenvoudig de aard van Liefde om Zichzelf uit te breiden.
(2) De Cursus spreekt ook over de Zoon in een staat van afscheiding van God, een staat die zuiver illusoir is, omdat zich afscheiden van de Totaliteit een onmogelijkheid is (het Verzoeningsprincipe). De ‘auteur’ van dit bestaan is het ego. Hoewel: om dit meer geloofwaardigheid en geldigheid te geven moedigt het ego theologieën aan waarin God de bron van dit bestaan is, zoals in de Bijbel of andere geschriften. Belangrijk is, dat de Cursus de term scheppen of schepping niet gebruikt wanneer het spreekt over de oorsprong van de afgescheiden Zoon; dan gebruikt het in plaats daarvan het woord maken. Op dit niveau – het bestaan buiten Gods Zijn – wordt de kwestie van het ‘waarom’ erg relevant, en is het al meer dan tweeduizend jaar het aandachtspunt van vele, vele studies geweest. Dit is in feite het onderwerp dat verkend wordt in de vergelijkende studie van Kenneth Wapnick: “Love Does Not Condemn: The World, the Flesh, and the devil According to Platonism, Christianity, Gnosticism, and A Course in Miracles.”
V#198 bespreekt dit in het kort vanuit het gezichtspunt van Gods doel om Eenheid te scheppen.