Ik worstel met enkele metafysische principes van Een cursus in wonderen. Dingen die ik niet begrijp, of die ik misschien niet wil accepteren. De Cursus zegt dat alles wat we waarnemen een illusie is, die we zelf gemaakt hebben. Hij heeft ook een heleboel te zeggen over de rol die het ego speelt in onze “speciale relaties”. Elf jaar geleden verloor ik mijn geliefde enige dochter aan leukemie. Ik vind het heel moeilijk te geloven dat ze gewoon een verzinsel van mijn verbeelding was. Ik weet dat we allemaal één zijn en dat individualiteit niet bestaat als we onze eenheid met God erkennen en volledig naar Hem terugkeren. Terwijl ik dit schrijf voel ik dat ik me vastklamp aan zowel haar als aan mijn eigen individualiteit. Dit brengt me niet waar ik heen wil. Kun je me helpen dit op een meer verlichte manier te zien? Toegeven dat ze gewoon een identiteit was die ik verzonnen heb is ergens pijnlijk voor me, want ik mis haar en ik hou nog steeds heel veel van haar. Is het echt zo dat ze alleen in mijn verbeelding bestaat, omdat ik haar niet meer rechtstreeks kan waarnemen?
Antwoord: Nee, je dochter is niet gewoon een verzinsel van je verbeelding. Wanneer we spreken over verzonnen identiteiten, dan gaat het niet over het ene lichaam dat zich het bestaan van een ander lichaam inbeeldt – bijvoorbeeld een moeder die zich inbeeldt dat ze een dochter heeft. Dit gaat over een totaal ander niveau. Je moet het terugbrengen naar het niveau van de denkgeest, een staat van abstractie die diezelfde denkgeest verborgen heeft en vervangen door een begrensd concreet zelf. Daarom kan vrijwel niemand relateren aan zijn identiteit als denkgeest (WdI.161.2). De ‘we’ in ‘alles wat we waarnemen is een illusie die we zelf gemaakt hebben’, is dus de denkgeest die zich met het denksysteem van het ego heeft geïdentificeerd. Het is dus niet het fysiek/psychologisch menselijk wezen dat we denken te zijn. Onderdeel van deze misleiding is de behoefte om de verantwoordelijkheid voor de afscheiding met haar gevolgen toe te schrijven aan een of andere factor buiten onszelf. Op die manier is de aandacht van de denkgeest nooit gericht op zichzelf. Want dan zou hij zich kunnen realiseren dat zijn keuze om het ego te volgen de hoge prijs ervoor niet waard is. Het ego ontwerpt dus identiteiten en relaties met zijn eigen voortbestaan als doel.
Wanneer de denkgeest zich identificeert met het denksysteem van het ego, splitst hij zich op in identiteiten die relaties vormen. Deze bevestigen dat de afscheiding werkelijk is en dat er dingen gebeuren waar we niet voor lijken te kiezen. Bijgevolg hebben we behoeften waaraan moet worden voldaan bij heel heftige fysieke en/of psychologische pijn. Het is essentieel voor de overleving van het ego dat dit bewust gekozen doel verborgen blijft in de denkgeest. Dat gebeurt door de dynamiek van projectie, waarbij onbewuste individuele wezens worden geproduceerd die niet verantwoordelijk zijn voor hun eigen bestaan en onderhevig aan krachten buiten hun controle: een wereld van daders en slachtoffers. Dit is de droom van afscheiding, waarvan de denkgeest niet meer beseft dat hij hem droomt. Daarom is een belangrijke focus van Een cursus in wonderen ons te helpen onze identiteit als keuzemakende denkgeest terug te winnen. Want ook het andere denksysteem werd begraven in onze denkgeest: de correctie van het denksysteem van het ego, de herinnering aan onze ware identiteit als Christus.
Daarom leidt Jezus ons daarheen door het belang te benadrukken van zien wat het doel is van onze relaties, iets waar de meesten van ons nooit bij stilstaan, anders dan in termen van de wereld. We ervaren enorme weerstand tegen deze verandering van vorm naar inhoud. Want geïdentificeerd als we zijn met het ego, voelen we dat ons eigen fundament wordt bedreigd en dat alles wat we dachten onjuist is. Daarom moeten we kleine stappen nemen en niet denken dat we ogenblikkelijk terug kunnen keren naar onze identiteit als geest. Meestal hebben we nog veel te veel angst voor zo’n stap inééns.
Jezus vraagt alleen maar dat we, zoveel mogelijk, ons herinneren dat er een andere manier is om naar alles in ons leven te kijken. Dan zullen we uiteindelijk in vrede zijn, ongeacht wat er gebeurt of wat er gebeurd is. Dit in tegenstelling tot de manier van kijken van het ego, dat uiteindelijk altijd afscheiding en conflict in stand houdt. Toegepast op jouw situatie betekent dit in de eerste plaats dat het niet verkeerd is dat je je dochter mist. Op een bepaalde manier zou het vreemd zijn als je haar niet zou missen. Jij bent haar moeder, zij jouw dochter. Moeders missen hun kinderen nu eenmaal. Maar wat Jezus je leert is dat de manier waarop je je tot je overleden dochter verhoudt, de keuze weerspiegelt die jij in je denkgeest hebt gemaakt: je verdedigt ofwel het doel van het ego voor de relatie (afscheiding, het lichaam en dood zijn werkelijk), of dat van de Heilige Geest (één gezamenlijke identiteit, dood heeft geen effect op de denkgeest). Hij vraagt alleen maar dat je open staat voor die mogelijkheid. De ‘verlichting in jouw manier van zien’ die je zoekt is dus om in te zien dat je de dood van je dochter wellicht gebruikt om de doelen van het ego te dienen, en dat je om hulp kunt vragen om dat doel te veranderen in het doel van vergeving. Daardoor zul je niet minder van je dochter houden, noch je identiteit als haar moeder kwijt raken. Maar de kwaliteit of hoedanigheid van die ervaringen veranderen wel, en je gevoel van verlies zal geleidelijk verdwijnen.
Meer informatie over de benadering van de Cursus met betrekking tot dood en rouw vind je bij de vragen V#015 , V#112 en V#938 . Als je geïnteresseerd bent in een uitgebreide uiteenzetting over de metafysica van afscheiding, dan vind je dat in het tweede en derde hoofdstuk van Kenneth’s boek All are called – Deel 1 van The Message of “A Course in Miracles”.