Wanneer we lijken te sterven, dat wil zeggen ons lichaam terzijde leggen op allerlei mogelijke manieren – een ongeluk, zelfmoord, moord of na een slepende ziekte – en we hebben niet leren vergeven, is het dan noodzakelijk dat we naar deze wereld terugkeren om onze lessen te leren? Als we niet willen terugkeren en, aangezien vergeving alleen in de denkgeest plaatsvindt, moet de denkgeest zichzelf dan in een waarneembare wereld projecteren om vergeving te leren? Ik vraag dit omdat ik achteruit lijk te gaan bij het leren van de Cursus en ik de Bijbelse leeftijd van zeventig (‘drie keer twintig en tien’) heb bereikt met twijfelachtige gezondheidsproblemen. Ik koester geen wens om in een geprojecteerde materiële vorm terug te komen en zou liever aan mijn verlossing werken in de abstracte bestaanstoestand van de denkgeest. Deze vraag is trouwens, samen met de andere die ik stel, een duidelijke bevestiging van dat ik wat het begrijpen van de Cursus betreft achteruit ga. Dit is geen valse bescheidenheid en geen uitspraak om te worden tegengesproken, maar gewoon een erkenning van mijn beperkingen. Maar zoals de Cursus zegt: ik heb het op die manier gepland. Ik kan maar beter stoppen zolang ik nog niet te ver achterop ben.
Antwoord: Grappig. Maar misschien wil je wel eerst even bedenken dat je nooit in een positie bent om je vooruitgang met de Cursus op het Verzoeningspad te beoordelen (T18.V.1). Het is in feite zo dat je door te erkennen dat je moeite hebt om je de begrippen en principes van de Cursus eigen te maken en ze toe te passen, waarschijnlijk een stuk verder bent dan de studenten die geloven dat ze goede vorderingen maken op hun pad, dus bedankt! Jij ontkent tenminste niet dat wat hier onderwezen wordt een uitdaging is om te begrijpen en in praktijk te brengen!
Maar jouw vergissing vindt zijn oorzaak in je overtuiging dat je nu hier bent in een geprojecteerde materiële vorm en in de toekomst liever niet terugkeert naar zo’n toestand, nadat je leven hier voltooid is. Het feit is dat je, net als alle andere ogenschijnlijk afgescheiden aspecten van het Zoonschap, altijd in de denkgeest gebleven bent, blijft, en zal blijven, en dat is de enige ‘plaats’ waar verlossing gevonden kan worden. Deze denkgeest heeft een enorme collectie symbolen geschapen, en hij heeft ervoor gekozen zich met sommige ervan te vereenzelvigen (bv: T6.V.A.2:2, T12.III.8:4; T13.In.2:4, T28.VI.3:10; 4:1; Wd1.161.5,6), maar in feite verblijft de denkgeest nooit in één van zijn symbolen. Integendeel, de symbolen blijven altijd in de denkgeest, tenminste zo lang we wensen te geloven dat we gescheiden zijn van onze Bron.
Dus, in plaats van je erover te bekommeren hoe lang je die specifieke reeks symbolen die je momenteel herkent als jezelf en dit leven, nog zult blijven ervaren, of met welke symbolen je in een denkbeeldig ‘toekomstig’ leven misschien in relatie zult staan, kun je beter eens kijken naar wat je op dit moment werkelijk maakt, zonder er al te veel over te oordelen. Observeer gewoon het zelf dat je denkt te zijn, en alle andere zelven waar dit zelf mee in relatie lijkt te staan. Alleen al door te observeren, zonder er een positieve of negatieve waarde aan te hechten, neem je eigenlijk stap voor stap afstand van de symbolen en versterk je je identiteit als denkgeest; en Jezus nodigt ons uit ons slechts dit te herinneren. We hebben in feite allemaal te maken met schijnbare abstracties van de denkgeest – zonde, schuld angst en aanval – en we hebben geprobeerd die tot concrete en specifieke symbolen te maken zodat we de waarlijk abstracte aard van de denkgeest kunnen vermijden – de ijlere atmosfeer van totale eenheid waarin het ego niet kan overleven (WdI.161.2,3,4,7,8).