Ik neem aan dat ik het niet begrijp, namelijk dat bewustzijn ontstaan is na de afscheiding. Zou bewustzijn niet vóór de afscheiding tot stand zijn gekomen? Want als er een fusie was van Oorzaak en Gevolg of Schepper en scheppingen, zou er geen gewaarwording zijn van een onderscheid waardoor een plotselinge afscheiding kon ontstaan. De bewuste Zoon werd verleid door het waanzinnige idee van het ego dat hij het zijn Schepper kwalijk moet nemen dat hij slechts een schepping is en dat hij niet dankbaar jegens de Schepper zou moeten zijn. Het ego heeft de Zoon verteld dat hij altijd tweede keus is. Zo is de afscheiding ontstaan. We hebben nu de werkelijke wereld van God en Zijn enige Zoon. We hebben ook een onwerkelijke wereld, de enige wereld die we kennen en het feit dat zij onwerkelijk wordt genoemd lijkt geen verschil te maken. Zoals ik al zei: ik denk dat ik het gewoon niet begrijp.
Antwoord: Bewustzijn kan geen deel zijn van de volmaakte Eenheid omdat bewustzijn dualiteit inhoudt: onderwerp en voorwerp. In zekere zin is jouw vraag een variant op de meest gestelde vraag – hoe kon dit gebeuren? – en er kan eigenlijk geen volledig bevredigend antwoord op gegeven worden. Het probleem is dat de vraag zelf opkomt in een denkgeest die gelooft dat de afscheiding heeft plaatsgevonden, anders zou deze vraag niet worden gesteld. Jezus zegt dus in Een cursus in wonderen: “Het ego zal veel antwoorden eisen die deze cursus niet geeft. Hij herkent niet als vraag wat slechts de vorm heeft van een vraag waarop geen antwoord mogelijk is. Het ego vraagt misschien: ‘Hoe heeft het onmogelijke plaatsgevonden?’, ‘Waaraan heeft zich het onmogelijke voltrokken?’, en kan dit in vele vormen vragen. Maar er is geen antwoord, alleen een ervaring. Zoek die alleen, en laat theologie je niet ophouden” (VvT.In.4; zie ook T4.II.1:1).
Op diezelfde plaats legt Jezus uit dat zijn cursus “binnen het kader van het ego [blijft], waar hij nodig is. Hij houdt zich niet bezig met wat voorbij alle dwaling ligt, omdat hij alleen ontworpen is om de richting daarnaar aan te geven. Daartoe gebruikt hij woorden, die symbolisch zijn en niet kunnen uitdrukken wat achter symbolen schuilgaat” (VvT.In.3:1-3). Jezus moet de taal gebruiken die wij kunnen begrijpen, anders zou er helemaal geen communicatie zijn; en de taal die wij begrijpen is de taal van de dualiteit – werkelijk onderscheid, afgescheiden wezens, bewustzijn van dingen, enzovoort, evenals de taal en de begrippen van de joods-christelijke traditie. Maar zoals hij hier zegt en ook op andere plaatsen (zie in het bijzonder T25.I): hij beschouwt woorden als symbolen die ons op iets wijzen dat niet in woorden of met een ander symbool kan worden uitgedrukt. Hij vraagt dan ook dat we nederig zijn en niet vertrouwen op ons eigen begrip als maatstaf voor de waarheid van wat hij zegt (T18.IV.7:4-6).
We kunnen ons niet op ons eigen denken verlaten vanwege onze verborgen commitment om het denksysteem van het ego in stand te houden, in plaats van de waarheid die door de Heilige Geest in onze juist-gerichte denkgeest wordt bewaard. Ons begrip is vatbaar voor vervorming vanwege wat we voor het licht van de waarheid verborgen hebben gehouden. Daarom zegt Jezus: “laat theologie je niet ophouden” – eeuwenlang hebben we geredetwist en geruzied over welke theologische systemen geldig zijn en welke niet. Hij raadt ons dus aan alleen de ervaring te zoeken die het resultaat is van ons oefenen in vergeving: dat God iedereen zonder uitzondering liefheeft, en dat we nooit de onschuld hebben verloren waarin Hij ons heeft geschapen. Alle vragen en twijfels zullen dan gewoon in het niets verdwijnen.