Ik heb mensen horen zeggen: “het maakt me gelukkig om anderen te helpen.” Ik heb nooit iets verkeerds achter die uitspraak gezocht, totdat ik hem zelf een keer gebruikte en mijn broer zei dat ik daarmee probeerde mezelf te plezieren. Ik begon me af te vragen van wie de uitspraak afkomstig is: van het ego of van de geest? Ik weet dat God wil dat we gelukkig zijn, maar hoe kan ik weten of het geluk dat voortkomt uit het helpen van anderen afkomstig is van het ego? Kun je jouw mening daarover geven?
Antwoord: Ja, God wil dat we gelukkig zijn, maar dat geluk kan alleen gevonden worden door ons te herinneren dat we aan Hem toebehoren en op geen enkele manier aan de wereld (zie WdI.182). Wanneer we dit vergeten (wat voortdurend gebeurt), zijn we ongelukkig en zoeken buiten onszelf naar iets wat ons gelukkig maakt. Dat kan van alles zijn, inclusief het helpen van anderen. Maar het helpen van anderen op zichzelf (de vorm) vertelt ons niet of het voortkomt uit de keuze van onze denkgeest voor het ego of voor de Heilige Geest (de inhoud). Als het een keuze is van onze juist gerichte denkgeest, investeren we niet in de uitkomst van wat we doen. Onze innerlijke vrede en geluk worden op geen enkele manier door de situatie beïnvloed. We trekken ons niets persoonlijk aan, of het nu gaat om lof of om kritiek. We nemen de situatie niet waar in termen van slachtoffers en daders. We beperken onze liefde en vriendelijkheid niet tot een bepaalde persoon – dat wil zeggen: de inhoud van liefde in onze denkgeest, niet de vorm van de hulp op zichzelf.
Jezus leert ons in Een cursus in wonderen om ons te concentreren op het doel dat we in onze denkgeest hebben gekozen, een keuze die aan de gedragsmatige interactie voorafgaat. Dat is het enige belangrijke aspect van wat we doen: de leraar voor wie we kiezen. We hebben het denksysteem van het ego gekozen als we gericht zijn op het lichaam: wat lichamen doen of niet doen en hoe dat ons beïnvloedt. We hebben het denksysteem van vergeving van de Heilige Geest gekozen, als we gericht zijn op het zien van gezamenlijke belangen in plaats van gescheiden belangen, en ons in toenemende mate aangetrokken voelen tot het zien van iedereen als deel van het Zoonschap, zonder iemand uit te sluiten.