Zoals ik het begrijp, beschrijft Een cursus in wonderen een heilige relatie als twee mensen die de Christus in zichzelf uitbreiden, terwijl ze zich met elkaar verbinden. Als ik het goed heb, betekent dit dat beide mensen deze mate van inzicht moeten hebben over het ware Zelf in hen, wil de heilige relatie bestaan?
Antwoord: Een heilige relatie bestaat telkens wanneer iemand in de denkgeest besluit het doel van de relatie te verschuiven van het speciaalheidsdoel van het ego naar het genezingsdoel van de Heilige Geest. Omdat het probleem van speciaalheid/afscheiding in de denkgeest bestaat, wordt de relatie genezen wanneer de denkgeest de Heilige Geest in plaats van het ego kiest. Tussen twee mensen gebeurt niets omdat lichamen zich niet verbinden (T18.VI.3:1). Het is voldoende dat één persoon ervoor kiest zich met het juiste denken te identificeren om elke relatie te transformeren; zowel die met degenen waarbij die persoon nauw betrokken is (familie, vrienden), als de relatie met ogenschijnlijk vreemden. Dit alles-insluitende karakter onderscheidt de heilige relatie van de speciale relatie, die juist door zijn aard buitensluitend is. Het Zoonschap deelt de Godsherinnering en de herinnering van het ware Zelf, die in het juist gerichte deel van de denkgeest verblijven, dat gesymboliseerd wordt door de Heilige Geest. Aldus is iedereen aanwezig wanneer iemand ervoor kiest zich met de juiste gerichtheid-van-denken te identificeren. Daarom vertelt Jezus ons dat wij bij hem waren toen hij de Verzoening aanvaardde (T19.IV.B.6:5). De ander hoeft zich niet bewust te zijn van de verandering in de relatie van speciaal naar heilig. Net zoals iedereen uiteindelijk de Verzoening zal aanvaarden, die reeds volbracht is, zal iedereen ook de heilige relatie aanvaarden.
We kunnen niet over de Christus spreken als twee mensen, zelfs niet in de gunstigste omstandigheden. De term Christus verwijst naar de non-dualistische aard van Gods ene Zoon. Er bestaat niet een waar Zelf in elk afzonderlijk individu, maar één waar Zelf dat door de ogenschijnlijke fragmenten van het Zoonschap gedeeld wordt. De eenheid van Gods Zoon kan niet worden begrepen vanuit het perspectief van de dualiteit van afscheiding: “Aan deze kant van de brug zie je de wereld van afzonderlijke lichamen, die zich in afzonderlijke verbonden bij elkaar proberen aan te sluiten en proberen één te worden door verlies te lijden. Wanneer twee afzonderlijke personen ernaar streven één te worden, proberen ze hun grootheid te verkleinen. Elk ontkent zijn macht, want het afzonderlijke verbond sluit het universum uit” (T16.VI.5:2-4). De heilige relatie kan dus niet als speciaal verbond tussen twee individuen bestaan. Als een broeder volmaakt vergeven is, zijn alle broeders vergeven, omdat iedere relatie ze allemaal bevat.
Totdat “geen enkel plekje duisternis nog overblijft” (T31.VIII.12:5) om het gelaat van Christus te verbergen, wordt ons gevraagd zonder oordeel naar de schaduwen in iedere relatie te kijken, en daarin de geprojecteerde angst van de denkgeest voor zijn ware Identiteit te herkennen. Hoewel het niet de visie van de Christus is, volstaat iedere stap in vergeving om de relatie heilig te maken omdat het de aandacht terugbrengt naar de denkgeest, waar het probleem van speciaalheid kan worden genezen. Door beoefening van vergeving wordt schuld uiteindelijk ongedaan gemaakt, wat het einde van projectie en waarneming van verschillen betekent. Het leidt naar het moment dat een broeder wordt gezien als een spiegel van iemands zelf; het concept van een gescheiden zelf wordt terzijde gelegd, alle oordelen worden losgelaten en dan is de sluier voor het gelaat van Christus opgelicht (T31.VII.8:4-7). De terugkeer van de denkgeest naar het bewustzijn van deze non-dualistische Identiteit als Christus, is het uiteindelijke doel van de Cursus.