Het gaat hier om delen van vraag V#167 : Aangezien ‘we mentaal alleen maar opnieuw zien wat is voorbijgegaan’ omdat ‘deze wereld lang geleden al voorbij was’, wat is dan het nut van vergeving, tenzij je (elke individuele denkgeest/lichaam) via vergeving daadwerkelijk een deel of alles van deze droom/illusie kunt overslaan door alles in één keer te vergeven. Als dat al mogelijk is, is dan deze hele wereld/kosmos eens en voor altijd werkelijk voorbij?
En het begrip verlichting/ontwaken doet bij mij een conflict ontstaan omdat ik niet begrijp hoe iemand tegelijk wakker kan zijn en kan slapen (dit ‘wakker in de droom’-begrip), omdat je ofwel wakker bent en niet droomt, ofwel slaapt en droomt.
En aangezien zowel Jezus als Een cursus in wonderen eveneens een illusie/droom zijn, die de illusoire student/lezer vertelt dat hij of zij niet echt bestaat, anders dan als een droomfiguur in de droom van een dromer, hoe kun je in deze wereldse ervaring dan iets vertrouwen, met inbegrip van Jezus en zijn Cursus? Het lijkt me dat alle dromen onbetrouwbaar zijn aangezien ze elk moment kunnen veranderen en dat ook doen, en als wij echt alleen maar droomfiguren zijn, kan alles wat ons lijkt te gebeuren helemaal niet worden beïnvloed door ons als droomfiguren.
Antwoord: Om je vragen te beantwoorden in de volgorde waarin jij ze gesteld hebt: Ja, vergeving, wat in de Cursus ook het wonder wordt genoemd, maakt het ons mogelijk een deel van de droom of de hele droom over te slaan. Voor de meesten van ons is vergeving op enig moment onvolledig of gedeeltelijk en dus slaan we alleen maar een deel van de droom over. In het begin van het Tekstboek bespreekt Jezus verschillende keren de tijdbesparende aard van het wonder: “Het wonder is een leermiddel dat de noodzaak van tijd doet afnemen. Het brengt een tijdsinterval tot stand buiten het patroon van de tijd, niet onderhevig aan de gebruikelijke tijdswetten (T1.I.47:1-2).
En een paar bladzijden verder: “Het wonder brengt de noodzaak van tijd tot een minimum terug. In het longitudinale of horizontale vlak schijnt het inzicht dat de leden van het Zoonschap gelijk zijn, een schier eindeloze tijd te vergen. Het wonder gaat echter gepaard met een plotselinge omslag van horizontale naar verticale waarneming. Dit voert een tijdsinterval in vanwaaruit zowel gever als ontvanger verderop in de tijd uitkomen dan waar ze anders zouden zijn geweest. Zo heeft het wonder de unieke eigenschap de tijd op te heffen in de mate waarin het de tijdsspanne die het overbrugt, overbodig maakt. Er is geen verband tussen de tijd die een wonder duurt en de tijd die het overspant. Het wonder vervangt een leerproces dat anders misschien duizenden jaren in beslag zou hebben genomen. Het doet dit door de fundamentele erkenning van de volmaakte gelijkheid van gever en ontvanger, waarop het wonder berust. Het wonder bekort de tijd door die samen te vouwen, met als gevolg dat bepaalde tijdsspannen daarbinnen verdwijnen. Het doet dit evenwel binnen het grotere verloop van tijd” (T1.II.6).
In het volgende hoofdstuk gaat Jezus hier verder op in: “Net zoals de afscheiding miljoenen jaren in beslag nam, zo zal ook het Laatste Oordeel [de ‘definitieve genezing’] zich uitstrekken over een vergelijkbaar lange periode, en mogelijk zelfs een langere. De duur ervan kan echter aanzienlijk worden bekort door wonderen, het middel ter bekorting maar niet ter opheffing van de tijd” (T2.VIII.2:5-6).
In werkelijkheid is het mogelijk de hele illusie in één keer los te laten, een volledige en totale samenvouwing van de tijd als je wilt, als we niet zo bang waren om dit zelf dat we denken te zijn, te verliezen. Want het is niet alleen zo dat ‘deze hele wereld/kosmos eens en voor altijd werkelijk voorbij [zal zijn]’, dat geldt eveneens voor dit zelf waarmee we ons vereenzelvigen, of met welk specifieke zelf ook waarmee we ons zouden willen vereenzelvigen. En dan vraagt ons ego-zelf: wie zouden we dan zijn? Daarom stelt Jezus ons gerust: “Vrees niet dat je opeens zult worden opgetild en de werkelijkheid in geslingerd” (T16.VI.8:1).
Ik weet niet waarop je de conclusie baseert dat de Cursus zegt dat we ‘wakker zijn in de droom’. Jezus zegt wel dit: “Jij bent thuis in God en droomt van ballingschap”, maar dat is niet hetzelfde als zeggen dat we tegelijkertijd wakker zijn en dromen, want hij voegt daaraan toe: “maar [je] bent volmaakt in staat te ontwaken tot de werkelijkheid” (T10.I.2:1). Door heel de Cursus heen zet Jezus herhaaldelijk de droomstaat en de wakende staat tegenover elkaar, zoals in de volgende passage: “Is het mogelijk dat men een aantal dromen vasthoudt, terwijl men uit andere ontwaakt? De keuze is niet welke dromen je al dan niet wilt behouden, maar alleen of jij in dromen wenst te leven of eruit ontwaken wilt. Het is dus niet zo dat het wonder een aantal dromen uitkiest om die onaangeroerd te laten door zijn weldadigheid. Je kunt niet sommige dromen dromen en uit andere ontwaken, want of je slaapt, of je bent wakker. En dromen gaat maar met een van beide samen.” (T29.IV.1:4-8; onze cursivering).
De Cursus zegt wel dat we onze werkelijkheid niet kunnen veranderen (T19.II.3) en het Zelf dat we waarlijk zijn blijft zo en wordt door onze nachtmerrieachtige dromen niet beïnvloed (bv. T30.III.10; WdI.190.6; WdII.6.1). Maar ontwaakt beschrijft niet onze toestand in de Hemel. Het is een dualistische term die verwijst naar de staat in de gespleten denkgeest als het dromen van het ego daar uiteindelijk gecorrigeerd is en we inzien dat het allemaal een droom is (T17.I.1). Een andere term die Jezus gebruikt om de toestand van ontwaken te beschrijven, is de werkelijke wereld, maar dat is nog altijd een deel van de illusie (bv. T26.V.12:3). In de werkelijke wereld weten we dat de afscheiding nooit heeft plaats gevonden en als we denken dat dat wel kon, is dat alleen maar dwaas. We zijn ons nog altijd bewust van de droom, maar we hebben ons niet langer persoonlijk vereenzelvigd met één van de figuren in de droom, hoewel anderen die nog slapen en dromen ons kunnen blijven zien als een figuur in hun droom. Er kan een tussenstap zijn, vóór we ontwaken, wanneer we ons er bewust van worden dat we dromen, ongeveer zoals de toestand van heldere dromen die sommige mensen ’s nachts ervaren, wanneer we nog slapen, maar ons er bewust van worden dat we slapen en dromen, maar er toch voor kiezen om door te gaan met slapen en dromen.
Wat je laatste punt betreft: je bent verstrikt geraakt in het doelbewuste waanidee van het ego dat jij ‘de droomfiguur bent in de droom van een dromer’ (zie bv. T27.VII.8), in plaats van zelf de dromer van de droom te zijn (T27.VII.9). Als je je blijft vereenzelvigen met, en je blijft focussen op de droomsymbolen, op de droomfiguren waarvan het zelf dat jij denkt te zijn er slechts één is, heb je gelijk: er is niets in de droom waarop je kunt vertrouwen, want niets ervan is waar, zelfs Jezus en de Cursus niet. Maar symbolen kunnen gebruikt worden om één van twee tegengestelde doelen te dienen, en het is op het niveau van doel dat we onderscheid kunnen maken tussen waar we al of niet op kunnen vertrouwen. Het doel voor de droom wordt altijd toegekend, niet in de droom zelf, maar in de denkgeest buiten de droom. En het is heel simpel: symbolen in de droom kunnen gebruikt worden om ons slapend en dromend te houden door de vereenzelviging van de denkgeest met de droom en de figuren erin te ondersteunen, of om te ontwaken door de denkgeest te helpen zich niet langer te identificeren met de droom en de figuren erin (T28.II.4).
Het is duidelijk dat men Jezus en de Cursus voor beide doeleinden kan gebruiken en dat ook doet. Er wordt ons dus niet gevraagd om Jezus of de Cursus te vertrouwen of in hen te geloven als figuren/symbolen in onze droom. Onze enige zorg moet zijn of we deze symbolen in onze eigen denkgeest gebruiken om ons geloof in stand te houden dat er iets waardevols in de droom gebeurt, zodat we tevreden verder dromen, of dat we ze gebruiken om naar een werkelijkheid te wijzen die voorbij de droom ligt en die ons verlangen om te ontwaken versterkt. Wij zijn de enigen die deze keuze kunnen maken. Uiteindelijk zullen we allemaal ontwaken, en die uitkomst is zeker, aangezien slapen en dromen alleen maar illusies zijn. Maar we kunnen zolang als we willen blijven geloven dat we slapen en dromen, met alle droevige gevolgen van een schijnleven dat buiten de liefde geleefd wordt. Maar om terug te komen op wat we al eerder zeiden, we kunnen er altijd voor kiezen om de duur van de nachtmerrie te verkorten door de beoefening van vergeving, dat is het wonder.
In vraag V#893 wordt eveneens de aard van de droom en het ontwaken besproken.