Ik bestudeer pas een half jaar Een cursus in wonderen, maar las eerder David Hawkins, Ken Wilbur en bestudeerde het een en ander over kwantumfysica. Voordat ik met een Een cursus in wonderen in aanraking kwam had ik overal sterke gevoelens van liefde voor, van insecten tot bomen tot mensen. Ik beleefde hun verschijning als lief, wat kinderlijke onschuld inhield. Niet dat ik hun neiging tot aanvallen ontkende, maar ik merkte dat mensen met vriendelijkheid en welwillendheid op me reageren, zodat ik die kant van hen niet zag. Op een cassettebandje stelde je dat wij, in de egowereld, kinderen onschuldig laten lijken, zodat de schuld naar buiten geprojecteerd kan worden. (Ik hoop dat ik je hier correct interpreteer). Nu ben ik in verwarring over hoe ik voor mensen en dieren liefde voel. Heb ik hun vorm lief? Ben ik in staat geest te zien in vorm, zelfs als vorm niet bestaat en slechts projectie is? Hoe leid ik de intense gevoelens van liefde die me soms overspoelen in goede banen?
Antwoord: Indien deze gevoelens van liefde alles en iedereen omarmen en niets en niemand uitsluiten, dan komen ze van het deel van je denkgeest dat zich de eenheid van Gods Zoon herinnert, die de vorm overstijgt. Geest verkeert nooit in vorm, omdat vorm in wezen denkbeeldig is. Vorm komt voort uit de denkgeest van Gods afgescheiden Zoon, als middel om alle bewustzijn van eenheid uit te wissen en daarbij zijn bestaan – apart van God – te bevestigen. Jezus beschrijft deze vergissing als: “....de vervanging van waarheid door illusie, van heelheid door fragmentatie. Ze is zo versplinterd geraakt en onderverdeeld en keer op keer opnieuw verdeeld, dat het nu vrijwel onmogelijk is te zien dat ze ooit één was, en nog steeds is wat ze was” (T18.I.4:2-3). Lichamen, met hun zintuigen, werden gemaakt om alleen maar vorm waar te nemen en dus kunnen we er niet op vertrouwen dat ze ons in contact brengen met de waarheid.
We kunnen ons echter naar binnen keren, waar we ervoor kunnen kiezen alles wat vorm heeft als symbolen te beschouwen die òf ons geloof in de werkelijkheid van afscheiding versterken òf ons helpen dat geloof ongedaan te maken. Met andere woorden, onze aandacht verschuift van de vormen zelf naar het doel dat ze dienen – het doel van het ego of het doel van de Heilige Geest. Dit is de omslag in onze denkgeest van vorm naar inhoud, wat de functie is van het wonder. Zelfs hoewel, op het ene niveau, alle vorm een aanval op de volmaakte vormloosheid van de werkelijkheid voorstelt – “het lichaam is een beperking van liefde […] het werd gemaakt om het onbeperkte te beperken” (T18.VIII.1:2,3) – geldt op een ander niveau: “...veroordeelt de liefde het niet en kan ze het liefdevol gebruiken, omdat ze respect heeft voor wat de Zoon van God heeft gemaakt en dit aanwendt om hem van illusies te verlossen” (T18.VI.4:8). Dit is de milde weg van de Cursus en van Jezus, de leraar in onze denkgeest tot wie wij ons kunnen wenden voor hulp om deze omslag te maken.
Les 151 van het Werkboek is bijzonder behulpzaam bij het tegenover elkaar stellen van deze twee manieren van waarnemen. Hij helpt ons inzien hoe we onszelf klem hebben gezet door onze zintuigen te gebruiken als de belangrijkste middelen om te beoordelen wat werkelijk en waar en liefdevol is, en waarom we dat deden. Vervolgens onderwijst Jezus ons dat we ons moeten wenden tot de Heilige Geest van binnen, Die ons helpt werkelijk waar te nemen. Een proces dat langzamerhand maakt “dat jij de kloof tussen illusies en de waarheid overbruggen kunt” (Wdl.151.9:7). Tegen het einde van deze reis, naarmate we geestelijk vorderen, zal onze waarneming één zijn met die van de Heilige Geest, Die iedereen bekijkt hetzij als iemand die liefde tot uiting brengt, hetzij als iemand die daarop een beroep doet. In de eerdere stadia van onze spirituele groei zegt Jezus ons dat wij “die indeling niet op een veilige wijze kunnen maken, want [...] [wij zijn] te veel aan vorm gebonden, en niet aan inhoud” (T14.X.7:2,3). Leren om aldus onderscheid te maken tussen vorm en inhoud is een essentiële stap in het proces van het terugbrengen in ons bewustzijn van onze ware Identiteit als Gods enige Zoon. Dus je intense gevoelens van liefde kunnen naar binnen worden gericht naar de inhoud in je juist-gerichte denkgeest. Daar ga je, voorbij vorm en verschillen, naar de liefde die de volmaakte Eenheid van Gods Liefde weerspiegelt.