Mijn vraag gaat over de denkgeest. Ik begrijp dat we geest, denkgeest en lichaam zijn, en dat het lichaam niet werkelijk is, maar een product van de denkgeest. Zoals ik het begrijp, heeft de denkgeest de functie om te scheppen en toe te laten dat onze geest (of ziel) zichzelf door ervaring leert kennen, wat het uiteindelijke doel van alle spirituele ontwikkeling is. De denkgeest bemiddelt in de ervaring tussen het lichaam en de ziel, maar hij is in verwarring geraakt als gevolg van onze ervaringen in ons leven in de wereld, en dus moet hij zich leren herinneren wie hij is – wat de Verzoening is – door opnieuw onderwezen te worden. Op die manier kan de ziel zich, na zichzelf in het fysieke domein ervaren te hebben met de denkgeest als bemiddelaar, met God herenigen en de ervaringskennis die hij heeft opgedaan van wat het betekent volmaakt te zijn, opnieuw integreren. Maar als dat zo is, waarom is er dan überhaupt een denkgeest nodig? Waarom kan de ziel geen controle hebben over het lichaam om alle ervaring die hij nodig heeft te verkrijgen, en zo de behoefte aan een denkgeest helemaal omzeilen?
Antwoord: Je vraag duidt erop dat je sommige leringen van de Cursus probeert te vermengen met leringen van andere spirituele paden, terwijl deze niet echt verenigbaar zijn met de Cursus. Ter verduidelijking zullen we dan ook kijken naar wat de Cursus zegt, in het licht van jouw vraag. We zullen ook het verschil in terminologie bezien in vergelijking met de andere paden, en kijken naar wat hij zegt over het doel van de denkgeest en het lichaam.
De Cursus ziet alleen de geest, of ziel, als werkelijk (en gebruikt liever de term ‘geest’ in plaats van ‘ziel’) (VvT1.3). De denkgeest heeft in de Cursus een aantal verschillende betekenisniveaus (voor een meer diepgaande bespreking van de denkgeest, zou je V#065 kunnen bekijken). Wanneer Denkgeest met een hoofdletter is geschreven, verwijst deze naar ofwel God ofwel Christus, Zijn enige Zoon (VvT1.1: 2), en is in die zin volledig equivalent aan geest. Met een kleine letter geschreven, verwijst de denkgeest naar de gespleten denkgeest van de Zoon (VvT1.2:1-3) nadat hij schijnbaar in slaap is gevallen en een droom van afscheiding droomt. Hierin gelooft hij dat hij afgesplitst of afgescheiden is van God en Hem aanvalt. Deze denkgeest is illusoir. Hij heeft geen werkelijkheid los van ons geloof erin, dat op een vergissing berust, en is de bakermat van zonde, schuld en angst.
Vervolgens, als verdediging tegen deze ingebeelde schuld en angst in de denkgeest over de aanval op God, verzint de gespleten denkgeest onder leiding van het ego een lichaam om zichzelf in te verbergen, en een wereld buiten zichzelf waarnaar alle aanval en schuldgevoelens (die in de denkgeest zijn) kunnen worden verplaatst. Nogmaals, niets hiervan is werkelijk volgens de Cursus. Maar we geloven erin omdat we willen dat de afscheiding werkelijk is, maar zonder er verantwoordelijk voor te willen zijn.
De Cursus ziet geen positief of Goddelijk doel in de gedachte van afscheiding die geleid heeft tot de gespleten denkgeest en zijn verdediging: het lichaam en de wereld. Elke ervaring die hiervan afkomstig is, heeft op zich dan ook geen waarde. Maar de Cursus maakt wel een verder onderscheid binnen de gespleten denkgeest, en het is door inzicht hierin dat we kunnen inzien hoe het lichaam en onze ervaringen in de wereld een nuttig doel kunnen dienen. Maar nogmaals, het doel is niet om iets positiefs te doen, maar wel om het negatieve ongedaan te maken door toe te laten dat al onze vergissingen of verkeerde overtuigingen over onszelf gecorrigeerd worden. De Cursus noemt dit proces vergeving.
De gespleten denkgeest is niet alleen het thuis van het ego - het onjuist gerichte denkaspect van het afgescheiden zelf - maar ook het thuis van de Heilige Geest. Deze herinnert ons aan onze werkelijkheid als Gods Enige ware Zoon, en is dus in staat om al onze verkeerde overtuigingen te corrigeren over wie we zijn en wat de wereld is (VvT1.5, 6). Hij brengt ons in herinnering dat de afscheiding nooit heeft plaatsgevonden en dat we God nooit hebben aangevallen – wat de Cursus bedoelt met het Verzoeningsprincipe (H2.2:2-3). En zo hebben we, als de schijnbaar afgescheiden Zoon, een keuze om ofwel te luisteren naar de scherpe en schrille leugens van het ego – waardoor we alleen maar dieper in het moeras van zonde en schuld terechtkomen - of naar de zachte correcties van de Heilige Geest. Door Zijn correcties kunnen we onze verkeerde overtuigingen over wie we zijn ongedaan maken, en terugkeren naar het Thuis dat we nooit verlaten hebben.
Om dit proces van ongedaan maken te laten plaatsvinden, moeten we aandacht besteden aan onze ervaringen als een lichaam in de wereld, door ons er bewust van te worden welke interpretaties we aan deze ervaringen geven – meestal een variatie op het zien van onszelf als slachtoffer en anderen als dader, zodat de schuld buiten onszelf blijft. In deze zin zou de Cursus dus zeggen dat onze ervaringen van waarde zijn. Want zo kunnen we deze onterechte gedachten naar de Heilige Geest brengen om gecorrigeerd te worden. Het enige werkelijke doel dat de wereld en ons lichaam dan ook hebben, is ons te onderwijzen dat ze niet zijn wat ze volgens onze overtuiging waren. Wanneer we deze valse overtuigingen loslaten, herinneren we ons Wie we werkelijk zijn als de Christus, wiens werkelijkheid als geest nooit veranderd is, want hij is even onveranderlijk volmaakt als onze Bron. Op dat punt zijn het lichaam, de wereld, en de gespleten denkgeest gewoon verdwenen, zoals de duisternis verdwijnt als er licht op straalt, want ze hebben geen werkelijkheid.