De Cursus zegt dat we al Thuis zijn. Dat zou dan betekenen dat we nu al in de Hemel zijn. De Hemel heeft geen buiten- of binnenkant. Het is alles. Betekent dit dat deze wereld in de Hemel is en de Hemel in deze wereld? Komt dit overeen met de Vedantische uitspraak: Atman is Brahman?
Antwoord: Het non-dualisme van de Cursus is een absoluut non-dualisme dat stelt dat de werkelijkheid oneindig, vormloos, onveranderlijk en eeuwig is. Trouwens, niets dat eindig is of vorm heeft, is werkelijk. Dat betekent dat het eindige, fysieke universum geen werkelijkheid heeft. Het is volledig illusoir. Er zijn andere non-dualistische systemen die de wereld binnen het wezen van God plaatsen. Dit zijn de vormen van het pantheïsme – zowel oosterse als westerse – die de wereld werkelijkheid verlenen, maar niet als een schepping buiten het wezen van God. Het non-dualisme van de Cursus is absoluut en verleent geen werkelijkheid aan eindige verscheidenheid. De werkelijkheid is dus volmaakte Eenheid, “…niets buiten deze Eenheid, en niets anders daarbinnen” (T18.VI.1:6). En door te verklaren dat “de wereld werd gemaakt als een aanval op God” (WdII.3.2:1), maakt Jezus het duidelijk dat de wereld niet in of van God is.
Dit is de metafysische basis van de verrassende uitspraak: “Jij bent thuis in God en droomt van ballingschap, maar bent volmaakt in staat te ontwaken tot de werkelijkheid” (T10.I.2:1) en de reden van Jezus’ vraag: “Wie is de ‘jij’ die in deze wereld leeft?” (T4.II.11:8). De hele Cursus richt zich tot een denkgeest buiten tijd en ruimte, die ervoor gekozen heeft zijn ware Identiteit als vormloze uitbreiding van zijn oneindige Bron te ontkennen en in plaats daarvan een geïndividualiseerde entiteit te “worden”, begrensd door tijd en ruimte. Tegelijkertijd verbergt deze denkgeest de herinnering aan zijn ware Identiteit als de ene Zoon van God. Alleen in een droom of in fantasie kan dit gebeuren, maar niet in werkelijkheid, zo leert de Cursus. Daarom hebben wij, zoals we onszelf in deze wereld kennen, geen werkelijkheid. Al wat bestaat is God en de ongedifferentieerde, eeuwige, onveranderlijke en volmaakte uitbreiding van Zijn oneindig wezen, een werkelijkheid die in de wereld geen tegenhanger heeft en in deze wereld ook niet begrepen wordt.
“Niemand die slaapt en in de wereld aan het dromen is, herinnert zich zijn aanval op zichzelf. Niemand gelooft dat er werkelijk een tijd is geweest dat hij niets van een lichaam wist en zich deze wereld nooit als werkelijk kon hebben voorgesteld. Hij zou meteen gezien hebben dat deze ideeën een en dezelfde illusie behelzen, te belachelijk voor iets anders dan te worden weggelachen. Hoe serieus, hoe ernstig lijken ze nu! En niemand kan zich herinneren wanneer ze met gelach en ongeloof werden begroet” (T27.VIII.5:4-8).
Je afscheiden van de oneindigheid, van de totaliteit is onmogelijk, leert de Cursus. God schept alleen als Zichzelf. Daarom delen Zijn scheppingen Zijn wezen, maar zonder ooit minder te zijn dan Hij: “Maar zou de Zoon van God, zoals Hij hem geschapen heeft, in een vorm of in een wereld van vormen kunnen verblijven?” (VvT2.2:4). In deze betekenis komt het onderricht van de Cursus overeen met de Vedantische uitspraak, Atman is Brahman, zoals ook in een andere passage wordt gezegd: “Wat Hij schept staat niet los van Hem, en nergens eindigt de Vader en begint de Zoon als iets afzonderlijk van Hem” (WdI.132.12:4).