Als kunst gezien wordt als een vorm van een speciale relatie die de kunstenaar maakt als substituut voor de liefde van God, moeten we kunst dan zien als een roep om liefde? En hoe onderscheid je vormen die ‘doorgegeven’ worden zoals de muziek van Mozart? Kun je zeggen dat ‘doorgegeven’ muziek eerder een uiting van liefde is dan een vraag om liefde? En hoe kunnen we op ‘niveau twee’ (het praktische niveau van de Cursus) het onderscheid rechtvaardigen tussen grootse en middelmatige kunst?
Antwoord: Op de eerste plaats kunnen we nooit beoordelen in hoeverre het specifieke werk van een kunstenaar een substituut is voor de Liefde van God, dus een manifestatie van een speciale relatie. Alleen de kunstenaar zelf zou dit onderscheid kunnen maken. Gewoonlijk kunnen we niet louter aan de vorm zien of het afkomstig is van de onjuist-gerichte-denkgeest van het ego of van de juist-gerichte-denkgeest van de Heilige Geest. Wanneer het kunstwerk ontstaan is vanuit een reflectie van Gods Liefde, dan is het inderdaad een uiting van liefde. Het zou een vergissing zijn als we vervolgens het werk zouden gaan vereren, in plaats van ons te vereenzelvigen met de inhoud achter de vorm.
Alle speciale liefdesrelaties zijn een verdediging tegen de brandende pijn in onze denkgeest. Deze pijn is afkomstig van de schuld die we voelen omdat we de Liefde van God hebben afgewezen om een zogenaamd ‘eigen’ bestaan te leiden. We volgen de raad van het ego op en projecteren deze schuld op de wereld en op specifieke zaken en personen. Dat doen we om de pijn en de eenzaamheid niet te voelen. In essentie gebruiken we onze speciale relaties om God te vertellen dat we Zijn Liefde niet nodig hebben. Dat we heel goed in staat zijn de leegte op te vullen, compleetheid te ervaren en ons waardevol te voelen door middel van onze relaties in de wereld. Dit is de inhoud die in alle speciale relaties onder de vorm schuilgaat. Het goede gevoel verbergt de haat die eronder ligt.
Tegelijkertijd - in een ander gedeelte van de denkgeest - verlangen we ernaar te horen dat alles een dwaze vergissing is, dat we allang zijn vergeven en dat schuld en onze verdediging ertegen niet langer nodig zijn. Dat is de ‘roep’ in onze gespleten denkgeest.
Elke vorm kan door de Heilige Geest gebruikt worden om ons te herinneren aan de waarheid over onszelf. De ene vorm is daarbij niet meer of minder inspirerend dan de andere. Wanneer we eenmaal bereid zijn te geloven dat we afgescheiden zijn en als lichaam in deze wereld leven, dan kunnen de wereld en ons lichaam als neutraal worden gezien. Op die manier wordt alles in de wereld een middel om ons óf voorbij de wereld te leiden óf er juist dieper in te zakken. Dat is afhankelijk van de leraar die we kiezen: het ego of de Heilige Geest.
We kunnen betoverd raken bij het zien van het beeld van David van Michelangelo en ons daardoor onze perfectie en eenheid met God herinneren. Maar dezelfde ervaring kunnen we ook hebben bij het zien van een zieke boom die in de tuin staat. Als onze ‘spirituele’ ervaring afhankelijk wordt van een bepaalde vorm, dan zijn we gevangen geraakt in een speciale liefde.
Er is niets mis mee om een voorkeur te hebben in deze wereld, als we die maar niet serieus gaan nemen. We kunnen best het ene kunstwerk beter vinden dan het andere, net zo goed als we kunnen zeggen dat we de ene symfonie mooier vinden dan de andere, het ene onderwijssysteem beter werkt dan de andere en de ene medische behandeling beter is dan de andere. Dat is dan allemaal gebaseerd op criteria die we zelf gesteld hebben ten aanzien van dat specifieke terrein. Vanuit het gezichtspunt van de Cursus maken ze allemaal deel uit van dezelfde illusie. Het is normaal om in deze wereld waarden te verlenen op grond van min of meer objectieve criteria. De les is om deze niet al te serieus te nemen. We kunnen het doen met ergens in ons een glimlach, omdat we weten dat het allemaal verzonnen is.